- 17 - -16 - 'at het bedrag per leerling betreft, is de VOORZITTER blij, dat de Heer Willekens aan de Heer Van Gils uitleg heeft gegeven. De Heer Willekens heeft gezegd, dat het geen eenvoudige zaak is. Hiermede kan spreker het eens zijn. Hij zegt niet uit te willen gaan van een begroting, der scholen uit 1964, maar van een actuele begroting, die b.v. door de Inspecteur van het Lager Onderwijs beoordeeld kan worden. Die zou hij wel graag eens zien. Overigens wil hij ten deze het navolgende opmerken Het College heeft er al op gewezen dat de Raad op het stuk der uitgaven voor het onderwijs bij de vaststelling van het bedrag per leerling nog de meeste invloed heeft. Om te beginnen neemt de Raad daar het initiatief en vervolgens wordt het gemeentebestuur om nader advies gevraagd indien beroep wordt ingesteld door een schoolbestuur. Indien de Raad dus van beleid op het stuk van onderwijs wil blijk geven, dan ligt hier een kans. Burgemeester en Wethouders hebben het beleid,dat tot heden werd gevolgd, menen te moeten continueren. Zij menen dat te moeten doen omdat zij het een goed beleid achten. Zij meenden tot ruimer beleid, niet te moeten besluiten omdat zij vooreerst géén daartoe strekkend verzoek met de noodzakelijke motivering en documentatie hebben ontvangen en vervolgens omdat de financiële positie der gemeente daartoe ook niet uitnodigt. Wat is nu in de loop der jaren, zij het met enig tasten en zoeken, het be- leid geworden van het College?. Voor zover wij dat kunnen bezien uit de jurisprudentie een gelijksoortig beleid als dat van Gedeputeerde Staten van Noord-BrabantHet College wil het bedrag per leerling eerst optrekken tot het Noord-Brabants gemiddelde van gemeenten van onze klasse en ver volgens tot het landelijk gemiddelde voor gemeenten van onze klasse. Ons College wil dat doen met een zekere geleidelijkheid en daarom willen we per jaar met 5,omhoog en wel zó lang tot het doel bereikt is. Zou blijken dat 5,per jaar daartoe - de geleidelijkheid mede in ogen schouw genomen - onvoldoende is, dan zouden die 5,-- er 6 of 7 moeten worden. Als wij nu zien wat met dit systeem is bereikt, dan moet ik eerst op merken, dat eigenlijk pas na 1965 dit beleid consequent is gevolgd, maar dat het in de afgelopen 6 jaren wel gemiddeld op hetzelfde is neergekomen. Bezien we nu de resultaten. In 1961 stonden we op 40,Het Noord-Brabants gemiddelde voor ge meenten tussen de 5000 en 10000 zielen was toen f_5x2.6 hoger. Het bedroeg 45,26. Het rijksgemiddelde was toen /_10A4l_ hoger en bedroeg 50,41 In 1966 stonden wij op 70,--. Het Noord-Brabants gemiddelde lag toen nog slechts 1A59_ hoger en be droeg 71)59. Wij hebben dus zeer evident op het Noord-Brabante gemiddelde ingelopen en hadden dit in 1966 bijna bereikt. Het Rijksgemiddelde bedroeg in 1966 78,74 en lag dus nog 8,74 hoger dan de vergoeding in onze gemeente. Op het rijksgemiddelde hadden wij dus in 1966 ook ingelopen en wel van 10,41 achterstand op 8,74 achterstand. In andere Noord-Brabantse gemeenten is die inloop in die 6 jaren minder goed gegaan. Dit blijkt uit het feit dat het Noord-Brabants gemiddelde in 1961 5)15 achterbleef bij het Nederlandse gemiddelde, maar in 1966 was de achterstand 7)15 geworden. De achterstand in de provincie blijkt dus groter te zijn geworden, de achterstand in onze gemeente kleiner. De door het College gehanteerde stelregel van 5,per jaar blijkt dis efficiënt te zijn geweest en dit geeft vertrouwen dat hij ook voor 1967 efficient zal blijken te zijn.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Nieuw-Ginneken - Notulen en bijlagen van de gemeenteraad | 1966 | | pagina 141