H - 5 - 123e WIJZIGING VAN DE VERORDENING ALS BEDOELD IN PS ARTIKELEN 3, LID 3, EN 11. LID 2. DER WINKELSLUITINGSWET 1931 (KOOPAVOND BAVEL) De Heer AARTS vraagt zich af, waarom Burgemeester en Wethouders voor stellen voor Bavel een koopavond in te voeren, terwijl het advies van de Kamer van Koophandel afwijzend luidt. De VOORZITTER antwoordt, dat de Kamer van Koophandel als volgt rede neert zoveel zaken zijn er vóór, zoveel zijn er tegen; en die niets van zich hebben laten horen, beschouw ik als tegenstemmers* Burgemeester en Wethouders daarentegen zijn van mening, dat de 7 personen, die in dit geval niets van zich hebben laten horen, evengoed als vóórstemmers kunnen worden aangemerkt. Dan is er een ruime meer derheid vóór de koopavond. Laat men deze 7 buiten beschouwing dan is er eveneens een grote meerderheid voor de koopavond. De Heer VAN GESTEL meent, dat het publiek in Bavel ook wel voor de in stelling van een koopavond is. De Heer VAN RIJCKEVORSEL merkt hierbij op, dat ïïlvenhout reeds enkele jaren een koopavond kent. De meeste winkeliers beuren op die avond een aardige cent. Het is ook gemakkelijk voor de huisvrouw. Hij is van mening, dat de Raad dit Bavel niet mag onthouden. De Heer VAN GILS stelt de vraag, of de winkels tijdens de koopavond dicht mogen zijn; hierop kan de VOORZITmER bevestigend antwoorden: het is aan de winkeliers zelf, dit uit te maken. Vervolgens merkt de Heer "ILL3KENS op,dat 't hem bevreemd heeft, dat wél het advies van de Kamer van Koophandel wordt gevraagd, maar dat het College daar toch van afwijkt, ^ijn fractie zou willen voorstellen, na te gaan of het bij de huidige wet mogelijk is, dat iedere winkelier open of dicht moet zijn op een tijd, die hem zelf zint. In de eerste plaats wil de VOORZITTER hierop antwoorden, dat - ook wanneer Burgemeester en Wethouders van het begin af overtuigd zijn van de redelijkheid van een verzoek - zij toch advies moeten vragen, indien een bepaalde regeling dit voorschrijft. De Kamer van KoophandéL is deskundig onder algemeen opzicht, minder op het stuk der plaatse lijke situatie. Haar advies is dan ook nodig, maar niet dwingend. In de tweede plaats merkt de VO RZIT'ER op, dat het doel van de v^rinkelsluitingswet is de middenstand de nodige vrije tijd te geven,en dit moet geordend gebeuren. De Concurrentiestrijd zou te groot zijn, als dit aan de volledige vrijheid der vifinkeliers v/erd overgelaten. Wel bestaat enige vrijheid on van de algemene wettelijke regeling af te v/ijken. De Heer WILLEKENS vindtg dat het concurrentie-argument nu wel uit de tijd is. Hij meent, dat Winkelsluitingswet dateert van voor de oorlog. Hierbij interrumpeert wethouder '7ESTERTERPdat de Winkelsluitingswet van 1951 is De Heer AARTS zegt nog, dat hij verschillende winkeliers gesproken heeft. De v/erkgevers onder hen zijn er vaak niet blij mee; velen dachten, dat 't reeds van de baan was. Hij wil voorstellen dit punt aan te houden, om het bewijs te leveren, dat de meerderheid vóór is. Wethouder OOMEN merkt dan op, dat ook hij geinformeerd heeft, en óók bij de tegenstanders. Indertijd is in de vergadering van de middendtarü met algemene stemmen voorgestemd. Nu gaat de Kamer van Koophandel een onderzoek instellen,met als resultaat 10 vóór, tegen, 7 géén ant woord. Ook die 7 hadden moeten antwoorden We behoeven met hen géén rekening te houden. MEVR. DE KROM-DESCHEPPER vindt 10 tegen toch wel een grote meerder heid; zij begrijpt de conclusie van de Kamer van Koophandel niet. De Heer AARTS vraagt, waarom aan de adviezen van de Inspecteur van het - 6 -

Raadsnotulen en jaarverslagen

Nieuw-Ginneken - Notulen en bijlagen van de gemeenteraad | 1966 | | pagina 77