- 3 -
de adviezen van de diverse deskundige instanties zo uiteenlopend zijn (variërend van
101,— tot 86,40). Verder vindt hij het onbevredigend, dat Burgemeester en Wethou
ders in hun brief van Gedeputeerde Staten niet alle in de Raad naar voren gekomen ar
gumenten hebben weergegeven.
Wethouder WESTERTERP meent te moeten waarschuwen, dat we terugkomen op de discussie
van vorig jaar. Hij onderstreept, dat Gedeputeerde Staten in hun beslissing het beleid
van de Raad gesanctioneerd hebben. Het is overigens de taak en de plicht van het Col
lege, het stand~punt van de Raad bij Gedeputeerde Staten weer te geven; dat is ook ge
beurd.
De VOORZITTER voegt hieraan toe, dat het College uiteraard het standpunt van de Raad
met de daartoe strekkende argumenten moet verdedigen. Dat is natuurlijk wat anders dan
de weergave van het inzicht van ieder raadslid. Voorts mag het College ook op andere
argumenten de aandacht vestigen. Hij is van mening dat het College het standpunt van
de Raad op aannemelijke wijze heeft uiteengezet.
De Heer WILLE KENS blijft van mening, dat niet alle naar voren gebrachte argumenten
zijn weergegeven» Zo wordt in de brief van 13 maart 1967 aan Gedeputeerde Staten ge
zegd, dat "vervolgens gestreefd wordt naar optrekking tot het landelijk gemiddelde
voor gemeenten van onze klasse"; die cijfers worden in het geheel niet vermeld 1
Verder is er zijns inziens géén overeenstemming tussen de brieven van 13 maart en 7
september; in de ene wordt gezegd, dat aanvankelijk was voorgesteld 75,doch dat
de gemeenteraad dit eigener beweging verhoogd heeft tot 77,50; in de andere staat,
dat de Raad bij de behandeling van de begroting het bedrag per leerling van 70,op
77,50 heeft gebracht. Hij meent, dat dit hersteld zou moeten worden.
De Heer VAN GESTEL ziet hierin geen tegenstrijdigheid: uiteindelijk is het bedrag toch
van 70,naar 77,50 gegaan 1
De Heer WILLEKENS kan niet akkoord gaan met het voorgestelde bedrag van 84,Het
la-gste advies voor 1967 was reeds 86,50. Daarom wil hij voorstellen dit bedrag te
verhogen tot 90,
De Heer VAN RIJCKEVORSEL zegt, dat hij het met de Heer Willekens eens zou zijn, wan
neer de schoolbesturen aangetoond hadden, dat het nodig is. Dat hebben ze echter niet
gedaan.
De VOORZITTER is van mening, dat afgewacht moet worden hoe de beslissing van de Kroon
op het hangende beroep uit zal vallen. Op een vraag van de Heer VAN GILS bevestigt hij,
dat die beslissing het nieuwe vertrekpunt zal worden voor het beleid in de toekomst.
Ook Wethouder WESTERTERP verklaart zich tegen het voorstel van de Heer WILLEKENS, voor
al gezien de in beroep door Gedeputeerde Staten genomen beslissing; ook hij onder
streept nog, dat nergens uit afgeleid lean worden, dat het bedrag van 84,te laag
ligt voor de scholen in deze gemeente.
Zonder hoofdelijke stemming besluit de Raad hierna, het bedrag per leerling voor 1968
te bepalen op 84,—. De Heer WILLEKENS wil aantekening, dat hij geacht wil worden te
hebben tegengestemd.
Vervolgens komen aan de orde de voorstellen van de begrotingscommissie. Ten aanzien
van de voorgestelde verhoging van volgnummer 340 sub c (subsidie jeugdverenigingen),
zegt de VOORZITTER, dat het College hier sympathiek tegenover staat. De Heer WILLE
KENS zegt, eveneens met de verhoging van deze post met 1000,te kunnen instemmen,
mits dan volgnummer 346 met hetzelfde bedrag verlaagd wordt.
Zonder hoofdelijke stemming besluit de Raad volgnummer 340 sub c met 1000,te ver
hogen.
Volgnummer 342 (De Schakel
De Heer VAN GESTEL haakt in op de opmerking van het College in het antwoord op het
rapport van de Raadscommissie, dat aan het Bestuur van de Culturele Kring in overwe
ging is gegeven, het beleid in de toekomst zodanig te herzien, dat tekorten van de ge
noemde grootte vermeden worden. Hij zegt, dat het over een periode van 3 jaren opgelo
pen tekort hem niet bijzonder hoog voorkomt.