-3 -
63e WIJZIGING DER VERORDENING INGJVüLGE ARTIKEL k, LID 1, WINKELSLUI
TINGSWET 1931
De VOORZITTER zet uiteen, dat de kappers een halve dag in de eerste 3
weekdagen gesloten moeten zijn. Het advies van de Kamer van Koophandel,
uitgebracht in aansluiting op een advies van het Ministerie van Econo
mische Zaken, strekt er toe, de op dit punt bestaande gemeentelijke
verordening voor kappersbedrijven op te heffen. Het College meent, dat
het juist is deze faciliteit te verlenen. Wellicht kunnen ander be-
drijfsrtakken volgen, als ze er prijs op stellen.
De Heer VAN RIJCKEVORSEL vraagt, of het niet mogelijk is de bestaande
regeling te handhaven, met ontheffingsmogelijkheid voor de kapper, die
in bijzondere omstandigheden verkeert. Hij is bang, dat opheffing van
de verordening ook voor andere bedrijfstakken, tot chaos zal leiden.
De VOORZITTER merkt op, dat niet over het hoofd mag worden gezien, dat
de gemeente een ontwikkeling doormaakt. Verwacht mag worden, dat meer
dere verzorgingsbedrijven zich in de toekomst in de gemeente zullen
gaan vestigen. Met hun specifieke moeilijkheden zal de gemeente reke
ning moeten houden. Het College heeft geen bezwaar tegen grotere varia
tie; voor de klanten betekent dit de mogelijkheid van méér faciliteiten
Hij herinnert er aan, dat bij de voorgestelde regeling de kappers, die
daar prijs op stellen, normaal op dinsdagmiddag kunnen blijven sluiten.
De Heer VAN RIJCKEVORSEL vraagt zich af, of op deze manier niet teniet
wordt gedaan, wat in het verleden is bereikt. Als er een nieuwe komt
(met alle respect overigens voor hem), moeten de ouderen dan wijken?.
De VOORZITTER ziet dit bezwaar niet in de ouderen kunnen hun gewoonte
handhaven I
De Heer WILLEKENS zegt verheugd te zijn over het geëvolueerde stand
punt van het College van Burgemeester en Wethouders sinds 6 september
1966. Hij wijst er op, dat de Voorzitter toen gezegd heeft het
doel van de winkelsluitingswet is de middenstand de nodige vrije tijd
te geven, en dit moet geordend gebeuren". Blijkens het thans aan de
orde zijnde voorstel, zijn Burgemeester en Wethouders blijkbaar van eer
enger standpunt terug aan het komen.
De Heer WESTERTERP is van mening, dat de beleidslijn van het Colle nog
steeds is als in september 1966, Men is nog steeds niet vrij om te
regelen zoals men het zelf wil, maar wél is er een nieu?/e en ruimere
interpretatie van de zijde van Economische Zaken bekend geworden. De
koopavond te Bavel, waar het toen om ging, was éók niet verplicht
Nu is eveneens het standpunt, dat vrijwillige regeling mogelijk is.
De VOORZITTER vindt het voorbeeld van de koopavond te Bavel niet zo
gelukkig, omdat men niet geopend behoeft te zijn. Wel is het standpunt
van het College uiteraard beinvloed door de nu gebleken ruimere inter
pretatie op het departement van Economische Zaken.
De Heer VAN LOON meent, dat de minderheid zich moet neerleggen bij de
meerderheid; er moet ordening zijn.
De Heer ROPS zegt voorstander te zijn van regeling op vrijwillige basis
maar wel moeten betrokkenen het dan eens zijn.
De VOORZITTER deelt nog mede, dat hij de kappers aan huis ontvangen
heeft; er bestond tegenstelling tussen twee kappers; deze aangelegeniie:
is toen doorgepraat. Het resultaat van de voorgestelde regeling zal
zijn, dat één der kappers op maandag sluit, de anderen - net als nu -
dinsdagmiddag.
Dit is toch/wel als geordend in vrijheid aan te merken.
Nadat de VOORZITTER nog heeft gezegd, dat ook andere bedrijfstakken me'
een kwestie als deze zouden kunnen komen, e dat het College er in
principe ook den voor open zal staan, besluit de Raad zonder hoofdelijk-
stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
-if