- 10 -
In de brief van de Minister is theoretisch de mogelijkheid opengelaten
van (te 2A,af te wijken.; practisch bestond deze mogelijkheid echter
niet
De VOORZITTER wijst er op, dat de verhoogde reinigingsrechten een op
brengst te zien zullen geven van 3^»000,De lasten bedragen momen
teel ruim 68.000, De opbrengst is dus ongeveer 50 der kosten.
Daar deze rechten echter tot de retributies behoren, staat de wet toe
daarmede een matige winst te maken, d.i. een heffing tot 25 boven de
kosten ten laste van de gemeente. De maximale opbrengst zou dus bedragen
125 van 68.000,— 85.000,--.
De Minister verplicht de gemeente niet de maximale belasting te heffen.
Wel voldoen we nu aan de minimum-eis van de Minister. Natuurlijk zou de
gemeente kunnen proberen onder de 2A,te blijven, en elders compen
satie te zoeken. Maar dit levert het psychologisch bezwaar op, dat hoger
gezag na verloop van enige tijd toch weer kan constateren, dat de ge
meente de reinigingsrechten niet tot het aanvaardbare minimum heeft op
getrokken, en dan zou wellicht toch nog optrekking tot 2A,moeten
plaats hebben.
Afge zien van deze psychologische kant, bestaat toch al de noodzaak de
andere genoemde belasting te verhogen.
Met de rioolbelasting, gezien als retributie, voldoen we volgens de voor
gestelde regeling aan de minimuum-eis van de Minister (gemiddeld 50,
per pand); toevallig is dit minimum in dit geval tevens het maximum
(125 van de kosten ten laste van de gemeente).
De straatbelasting vertoont in onze gemeente een merkwaardige positie.
Als eis stelt de Minister hier 10 van de belastbare opbrengst der
ongebouwde eigendommen, en 20 van die der gebouwde eigendommen. In een
latere circulaire heeft de Minister verduidelijkt, dat met hantering
van deze percentages uiteraard gebleven moet worden binnen de eisen van
artikel 280 der Gemeentewet, d.w.z. dat de te verkrijgen opbrengst niet
mag uitgaan boven 85 der kosten, waartegenover de straatbelasting be
doeld is als billijke bijdrage. Uit een onderzoek, dat ik heb laten in
stellen, aldus de VOORZITTER, is gebleken, dat bedoelde kosten bedragen
291.568,De opbrengst, na de verhoging, en afgezien van het riool-
belastingelement, wordt geraamd op ongeveer 50.000,Dit betekent,
dat ook na de voorgestelde verhoging de straatbelasting niet opbrengt
85 van de in aanmerking te nemen kosten, doch slechts ongeveer 17
Hetgeen de belasting van de ongebouwde eigendommen meer opbrengt dan de
door de Minister als minimum gestelde 10 is voldoende om te compen
seren hetgeen te weinig geheven wordt van de gebouwde eigendommen aan
onverharde wegen 16 in plaats van 20 Burgemeester en Wethouders
stellen daarom ten aanzien van de ongebouwde eigendommen géén verhoging
voor. ^nderzijds is het wel een wijs beleid, deze 13 nu niet te
gaan verlagen.
De Heer AARTS zegt, dat de zaak hem niet bepaald duidelijk is. De Minis
ter zegt zowat van alles. Allerwege moet prijsstijging voorkomen worden,
maar bij belastingen schijnt dit anders te liggen.
Verder vraagt hij, wat bedoeld wordt met per pand1'.
Wethouder WESTERTERP antwoordt hierop, dat bedoeling is per aange
sloten pand".
De Heer WILLEKENS merkt nog op, dat het schoonmaken van waterlopen even
eens wordt omgeslagen over hen, die er niet bij betrokken zijn.
De VOORZITTER haalt hierop aan de recente brief van de Minister van
3 april, waarin hij verduidelijkt wat voor flatgebouwen moet worden ver
staan onder "per aansluiting"; hij bedoelt daarmede.: per aangesloten
flat".
De gemeente, aldus de VOORZITTER, zit met de straatbelasting zo ver van
de 85 omdat ze zo'n groot aantal wegen heeft, waaraan ?/einig is ge
bouwd. In een stad is dat heel anders.
- 11 -