- 10 -
Rijkswaterstaat wacht nog op goedkeuring uit Den Haag.
De VOORZITTER waarschuwt echter tegen te hoge verwachtingen, wat de verkoop
prijs van de grond aangaat. Rekening houdend met het feit, dat hier eventueel
een recreatiegebied zal ontstaan, zal de gemiddelde vergoeding voor de
grondeigenaren ongetwijfeld lager dan 2,50 per m2 uitkomen, al zal ze wel meer
zijn dan een goede landbouwprijs.
De Heer VAN LOON zegt, dat op de vergadering inderdaad gesproken is van een
prijs van 2,50.
Wethouder WESTERTERP herinnert er aan, dat destijds in de Raad is gezegd, dat
Nieuw-Ginneken graag aan het tot stand komen van een recreatieschap zal mede
werken, doch alleen, wanneer het technisch én economisch haalbaar is. Als
de grondprijs te hoog wordt, zal de zaak niet door kunnen gaan.
Op een vraag van de Heer WILLEKENS, wie de grond gaat kopen, antxTOordt de
VOORZITTER, dat dit juist de kern van het probleem is. Het recreatieschap zou
de grond moeten kopen, met geld van Rijkswaterstaat. Wellicht kan tijdelijk
ook Breda als koper optreden.
Op een vraag van de Heer VAN GESTEL, of eventueel onteigening zal plaats hebben,
antwoordt de VOORZITTER verder, dat dit niet goed mogelijk is. Wil men niet
tot verkoop overgaan, dan komt er niets van terecht.
Wethouder WESTERTERP merkt nog op, dat Rijkswaterstaat op een of andere manier
aan zand moet komen. Wordt de grond zo duur, dat er geen mogelijkheid is om
recreatievoorzieningen te treffen, dan blijven we misschien zitten met een
aantal diepe putten, echter met glooiing.
De VOORZITTER meent opnieuw voor te groot optimisme te moeten waarschuwen.
De Heer VAN LOON vraagt, of het niet mogelijk is de betrokken eigenaren over
een en ander in te lichten. Hierop antwoordt de VOORZITTER, dat dit binnenkort
zal gebeuren.
Do Heer GEERTS komt terug op de kwestie van een "dienstencentrum" voor de
bejaarden.
Enige tijd geleden is medegedeeld, dat de zaak in studie was. Hij zou graag
vernemen, of nu al meer bekend is.
De VOORZITTER antwoordt, dat bejaardenzorg geïncorporeerd is in de maat
schappelijke gezinszorg van Breda. Deze heeft al enige contacten gelegd in de
gemeente, o.a. zijn er contactadressen te Bavel en Ulvenhout.
De Heer GEERTS merkt op, dat dit géén dienstencentrum is, zoals hij bedoelt.
De VOORZITTER antwoordt, dat hiertoe nu de eertse stap gezet is; op allerlei
manieren is uitbreiding mogelijk. Een dienstencentrum behoeft niet meteen volwaardig
te zijn, zoals in enkele gemeenten voorkomt.
Op een opmerking van de Heer GEERTS, dat we nu afhankelijk zijn van Breda,
antwoordt de Voorzitter verder, dat we niet van de gemeente Breda afhankelijk
zijn, doch van de Stichting Gezins-zorg.
De Heer GEERTS zegt, dat de Bejaarden er practisch niet van merken. Hierop zegt
de Heer VAN RIJCKEVORSEL, dat hij in de laatste vergadering van het Bestuur
van de Bejaardenbond heeft gevraagd om aanwijzing in de diverse wijken van de
gemeente van contactadressen.
Willen we tot een diensteneentrum komen, zo meent hij, dan moeten er contact
personen zijn.
De Heer GEERTS repliceert met op te merken, dat een dienstencentrum iets anders is
dan een aantal contactadressen.