Zou de Raad van Nieuw-Ginneken het voorstel van de Heer aarts volgen, dan
impliceert dit, dat ook Nieuw-Ginneken de noodzaak zou erkennen van gebieds
uitbreiding van het stadslichaam van Breda.
Di! mening is aan Nieuw-Ginneken nooit gevraagd. Het verdient géén aanbeveling,
thans ongevraagd advies te gaan geven over zo'n delicate zaak. Wat wordt
bij voorbeeld bedoeld met het "stadslichaam Breda"? Valt daar een groter deel van
de regio onder
Het College raadt daarom ten sterkste af, dat raadsleden van Nieuw-Ginneken aan
zo'n werkgroep zouden deelnemen.
Kort samenvattende concludeert de WETHOUDER;
het intergemeentelijk overleg be,-Int van de grond to komen;
dit overleg mag niet van buiten-af doorkruist worden;
de gedachte van inspraak in dit overleg door raadsleden wordt toegejuicht;
de verwachting is, dat op niet te lange termijn tot institutionalisering van het
overleg lean worden gekomen. Daarom; thans niet ingaan op de gedane suggestie
tot het deelnemen aan de vorming van een werkgroep met bovenomschreven taak.
De Heer AARTS merkt op, dat hij in zijn brief verzocht heeft, in deze raads
vergadering de visie van het College te geven op de gerezen plannen. Na hetgeen
de Wethouder heeft gezegd, vindt hij het niet nodig, met een verzoek te komen
om raadsleden van Nieuw-Ginneken af te vaardigen in de bedoelde werkgroep.
Op een vraag van de Heer VAN GESTEL, hoe gekomen kan worden tot een openbaar-
maken van het regio-overleg, antwoordt de VOORZITTER, dat gekomen moet worden
tot het institutionaliseren van een streekgewestelijk orgaan met duidelijk
politieke inslag. In het stadium, geschetst door wethouder Westerterp, zouden
raadsleden als kritische toehoorders aanwezig kunnen zijn. Hetgeen zij daar
ervaren, zou door hen in de raadsvergaderingen kunnen worden ingebracht.
Hierdoor zou een geleidelijke groei van de raadsleden naar de regio-gedachte
bereikt kunnen worden.
De Heer PEGEL zegt blij te zijn met het betoog van de Heer Westerterp.
Hij wil sterk benadrukken, dat openbaarheid eerst dan, maar dan ook zo spoedig
mogelijk moet worden gerealiseerd, nadat de moeilijkheden van het tere begin
overwonnen zijn.
De Heer VAN OOSTERBOSCH is het eens met de Heer Pegel. Hij zou het idee van dc
Heer Westerterp, raadsleden als toehoorders bij het Regio-overleg toe te laten,
zodanig willen uitbreiden, dat alle raadsleden van de betrokken gemeenten
toehoorder zouden kunnen zijn.
Wethouder WESTSRTERP meent, dat dit om practische redenen op bezwaren zou stuiten.
Het aantal raadsleden zou ongeveer 200 kunnen zijn.
Verder zouden in een eventuele Streekgewestraad ook lang niet alle raadsleden
zitting hebben, doch alleen een afvaardiging van hen I Maar ook, wanneer slechts
enkele raadsleden als toehoorder optreden, blijft de Raad toch goed geinformeerd,
daar in de Raadsvergadering toch steeds in het openbaar bekend wordt, wat zich
heeft voorgedaan.
De Heer PEGEL meent, dat door persoonlijke aanwezigheid de meningen van andere
gemeenten beter ter kennis komen, dan wanneer men die verneemt in een verslag
over het overleg.
Wethouder WESTERTERP merkt nog op, dat in sommige gemeenten bezwaar bestaat
tegen teveel openbaarheid.
De VOORZITTER zegt dan, dat - als gepleit wordt voor de toelating van raadsleden,
dit zou moeten worden gezien als een stadium van voorbereiding tot het institu
tionaliseren van het overleg.