-10-
Bij vraag 1. merkt hij op, dat er zijns inziens wél behoefte ia aan
kleuterspeelplaatsen, echter niet op een afstand van 700 a 800 meter van
de jonge woonwijken, doch midden daarin.
Wethouder 00MEN vestigt er de aandacht op, dat de plaats voor de speel
plaats te Bavel indertijd is uitgezocht door de Jeugdraad. De Heer
H.VAN GILS antwoordt, dat er toen nog niet de bebouwing was van de
Wildbraak, Hoge Zijde enz. Hij meent, dat de ouders, de kleuters toch
niet achter het huis kunnen houden; de kinderen gaan toch de straat op.
De Heer J.VAN GILS zegt wel met zijn naamgenoot mee te voelen, maar ook
vindt hij, dat het voor het College een moeilijk probleem is. Is het
niet mogelijk, de buurt zelf in te schakelen?
De VOORZITTER meent, dat de buurt zich zou moeten verenigen; het initia
tief zou van de ouders zelf uit moeten gaan. Overigens gelooft hij niet
dat het aó moet zijn, dat de eigen tuinen worden gespaard. Voorkeur ver
dient toezicht van de eigen ouders, en spelen in eigen tuin. Wel wordt d
als bezwaar aangevoerd, dat de kleuters het onderling contact niet
kunnen missen. Dit bezwaar wordt ondervangen, als de kleuters in de
verschillende tuinen bij elkaar mogen spelen.
Het probleem, waar een speelplaats zou moeten komen, is op te lossen,
wanneer de buurt de plaats zelf aanwijst. Dan blijft er nog een zwakke
stee: het toezicht.
De ouders zouden daarmee gaarg een ambtenaar belasten, maar dit is niet
uitvooerbaarDus moeten de buurtverenigingen zelf voor het toezicht
zorg dragen. Maar de VOORZITTER waarschuwt, dat dit geen sinecure is:
men neemt dan heel wat op zich; het is een zware belasting, bij de
toerbuurt toezicht te moeten houden; betwijfeld moet worden, of de be
reidheid en de mogelijkheid bestaan zich dan stipt aan het rooster van
toezicht te houden.
In Rusland, zo vervolgt de VOORZITTER, is een en ander voortreffelijk
geregeld. De toezichthouders worden daar betaald door de ouders, welker
kinderen van e speelplaats gebruik maken. Ale het goed geregeld was,
zou zo'n speelgelegenheid een prachtoplossing zijn, maar de ervaringen
van het College zijn niet bemoedigend.
De Heer VAN OOSTERBOSCH merkt in dit verband op, dat hij vele malen
heeft gehoord van moeilijkheden met het speelveld op de Rooiakker; als
het er op aan kwam, trokken de ouders terug.
De VOORZITTER zegt nog, dat de belangen der omwonenden vaak uiteen lopen
En ook komt het voor, dat de grotere jeugd de kleinere hindert. En het
is nu eenmaal ondoenlijk, de politie met het toezicht hierop te be
lasten.
De Heer AARTS zegt niet zo gelukkig te zijn met het argument, dat de
ouders maar zelf een zandbak in hun tuin moeten maken.
De Heer VAN GESTEL kan zich moeilijk indenken, dat het bezwaarlijk
is voor de eigen kinderen een zandbak aan te leggen.
De Heer PEGEL meent, dat er toch wel iets voor te zeggen is, voor een
zandbak op een centraal punt. Je concentreert de kinderen meer dan.
Anders, als ze A jaar zijn, houd je ze niet meer van de straat af; dan
spelen ze op trottoirs, phntsoenen, ze steken zomaar de straat over enz.
De VOORZITTER vindt, dat men dit probleem toch niet te veel moet over
trekken. In grote delen der gemeente kunnen de kinderen veilig de
straat over steken; maar ook bij een centrale zandbak is toezicht nodig.
Wethouder WESTERTERP zegt het typisch te vinden, dat niet uit de buurt
zelf verzoeken zijn binnengekomen. Dit maakt, dat het College er
huiverig tegenover staat, ergens zo maar een speelterrein aan te leggen.
Wethouder OOMEN wijst er nog eens op, dat op de Rooiakker van alles
geprobeerd is, maar de buurt is het niet eens geworden.