Ir. RUIJS antwoordt, dat het bestemmingsplan Landelijk Gebied een bij
zonder lange weg van voorbereiding achter zich heeft. In 1965 reeds
drongen Gedeputeerde Staten op vaststelling aan. Maar genoemd College
heeft van verdere instigatie afgezien, o.a. omdat er trace's van rijks
wegen in voorkwamen. Juist door deze lange duur van voorbereiding is het
inderdaad mogelijk, dat beide plannen niet geheel op elkaar aansluiten.
De heer DEKKERS meent, dat, mocht de ruilverkaveling slagen, er geen be
zwaar tegen bestaat een wijziging op het plan landelijk gebied te maken.
Waar juist de Boerenbonden grote bezwaren hadden tegen de geplande uit
breiding van Bavel in Noord-Oostelijke richting, is het thans voorlig
gende plan aan die bezwaren aangepast. Zo zal ook in de toekomst niets
een partiële wijziging in de weg staan.
De heer J.H.VAN GILS heeft verschillende opmerkingen:
1in het plan ligt ook de weg Breda-Baarle-Nassauten dele zeer dicht
bij de Strijbeekseweg en parallel daarmede; hij zou beide wegen liever
laten samenvallen;
2. de stroken agrarisch gebied II liggen op sommige plaatsen akelig dicht
bij woongebieden;
er ontstaan nogal wat kleinere bedrijven, die stank kunnen veroorzaken
b.v. aan de Zuidrand van Bavel.
In agrarisch gebied is in de regel 1 H.A, grond nodig voor een bedrijf;
hij zou er voor willen pleiten, dat men ook op een kleinere oppervlakte
een bedrijf zou kunnen uitoefenen, maar dan verder van de bebouwing, en
dit dan speciaal wat betreft agr. gebied II.
De Heer RUIJS antwoordt, dat 1 H.A. inderdaad de regel is, ook in de
stroken van agrarisch gebied II in principe, maar er is mogelijkheid
hiervan ontheffing te krijgen zodat volstaan kan worden met een oppver-
vlakte van H.Aii Deze mogelijkheid tot verkleining is er juist met het
oog op eventuele specialisatie*
De Heer RUIJS voegt hieraan toe, dat momenteel in de provincie juist in
discussie is, hoever men de bonafide landbouwers tegemoet kan komen.
Op het hoogste niveau wordt dit in de provincie uitgepraat.
De heer RUIJS onderstreept, dat in dit plan rekening wordt gehouden zowel
met de agrarische belangen, als met de algemene planologische aspecten.
De moeilijkheid bij het redigeren van voorschriften is echter soms:
moet men iets positief dan wel negatief omschrijven.
De heer DEKKERS merkt op, dat aan het plan de laatste jaren al veel ge
schaafd is. Landbouwkringen hebben al fel gereageerd, je kunt ze niet
nog verder belemmeren in hun bedrijfsmogelijkheden. Hij voegt hieraan
toe, dat Bavel nog 3 a maal zo groot kan worden als het thans is, vóór
dat we aan de bedoelde stroken toe zijn. Hij meent, dat het niet mogelijk
is in een plan tientallen jaren vooruit te lopen.
De Heer RUIJS zegt, dat juist gestreefd wordt naar een evenwicht tussen
botsende belangen.
De Heer J.H. VAN GILS is van mening, dat de bewoners, die zich in de toe
komst in Bavel zullen vestigen (binnen 5 a 6 jaar), wellicht en masse
zouden protesteren, als zij van dit plan konden kennisnemen.
De Heer DEKKERS meent, dat iemand, die in landelijk gebied gaat wonen,
daarvan ook de consequenties moet aanvaarden.
De Heer PEGEL zegt, dat mensen, die daar gronden gaan kopen, zien de aan
duiding "agrarisch gebied II"; maar ze hebben er geen idee van, welke
agrarische bedrijven er over 2 jaren zullen zijn bijgekomen. En die kun
nen óók stank veroorzaken.
De heer DEKKERS antwoordt, dat het nu gaat om de bedrijven, die er thans
zijn; er is dus geen sprake van nieuwe bedrijven.
De Heer H.VAN GILS stelt de vraag, hoe het mogelijk is, dat er aan de
Roosberg twee reusachtige varkenshokken zijn gebouwd, zo dicht bij toe
komstig woongebied.
De Heer DEKKERS antwoordt, dat een en ander gepubliceerd is, zoals in
de üet Ruimtelijke Ordening is voorge- chreven. Alle omwonenden hebben ge
legenheid gehad bezwaren in te brengen. Volgens het bestemmingsplan