gelegenheid gegeven ze tegen een klein bedrag te kopen. De opbrengst
daarvan behoort dan in de gemeentekas gestort te worden.
Zonder hoofdelijke stemming wordt hierna besloten, zoals op de agenda
en aanvullende agenda voorgesteld.
6. VERZOEK INGEVOLGE ARTIKEL 50 DER KLEUTERONDERWIJSWET, INGEDIEND DOOR
HET BESTUUR VAN DE STICHTING KATHOLIEK ONDERWIJS H.LAURENTIUSPA20CHIE
ULVENHOÜT:
De heer NOOREN zegt de geraamde kosten van de uitbreiding van de fietsen
berging erg hoog te vinden.
De heer PEGEL vraagt zich af, of het niet beter is deze uitbreiding te
laten rusten tot na de vacantie. Dan kan intussen nagegaan worden, of geen
goedkopere oplossing mogelijk is.
De VOORZITTER antwoordt, dat dit niet aan te bevelen is. Nu wordt er daar
nog gewerkt. Zijn de bouwvakkers eenmaal weg, dan moet maar afgewacht
v/orden, wanneer ze dit karwei gaan uitvoeren.
De heer PEGEL meent, dat de uitbreiding wellicht voor een 3000,tot
stand gebracht zou kunnen worden; de raming is bijna 5300,Hij is
beducht, dat de Inspectie K.O. in een moeilijk parket gebracht zal worden,
als de Raad nu reeds tot medewerking besluit.
De VOORZITTER stelt voor, dat de begroting nog eens ernstig onder de
loupe zal worden genomen door Openbare Werken, en dat niet verder zal
worden gegaan, dan tot het bedrag, dat de Inspecteur goedkeurt.
Zonder hoofdelijke stemming besluit de Raad, in deze vorm medewerking
te verlenen.
7. VERZOEK INGEVOLGE ARTIKEL 72 DER LAGER ONDERWIJSWET 1920. INGEDIEND
DOOR HET BESTUUR VAN DE STICHTING KATHOLIEK ONDERWIJS HLAURENTIUS-
PAROCHIE ULVENHOUT;
De VOORZITTER stelt voor, accoord te gaan met aanvulling van de gemeente
begroting met het bedrag, waartoe de Inspecteur accoord zal gaan bij deze
aanvrage. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming besluit de Raad,
de gevraagde medewerking, in deze zin uitgebreid, te verlenen.
8. SLOTWIJZIGINGEN GEMEENTEBEGROTING 1970;
De heer VAN GESTEL wijst er op, dat in de sub 3- vermelde begrotings
wijziging (wijziging nr. 40), de post Onvoorzien is gestegen tot ƒ23^000,
Hij vraagt, of de Raad niet eerder een beter inzicht kan krijgen in het
verloop van een bepaald dienstjaar. Blijkt, dat zo'n overschot aanwezig
is, dan kan wellicht nog tot een gewenst geachte uitgave besloten worden.
De VOORZITTER antwoordt, dat de post "Onvoorzien" in zijn verloop moeilijk
te overzien is. Een begroting is soms moeilijk sluitend te maken, achter
af valt het bijna altijd mee. Ook bij het Rijk blijkt dit.
De VOORZITTER wijst ter verklaring van het grote overschot op de volgende
factoren
1. zeer laat zijn aanvullende uitkeringen uit het gemeentefonds ontvangen:
circa 12000,
2. de uitkeringen van de provincie voor de wegen (eveneens zeer laat be
kend geworden vallen 20000,mee;
3. ongeveer 28000,blijkt méér ten laste van het grondbedrijf gebracht
te kunnen worden, dan aanvankelijk voorzien;
A. de hoofdmoot wordt gevormd door in 1970 wel geraamde, doch niet ten
laste van de gemeente gekomen lasten van nieuwe kapitaalsuitgaven
(renten en afschrijvingen).
De SECRETARIS zet ten aanzien van punt A uiteen, dat Gedeputeerde Staten
bij elke nieuwe raming van een kapitaalsuitgave willen, dat rente en
afschrijving tot het volle bedrag worden geraamd, ook wanneer vaststaat,
dat die kosten niet meer ten laste van de lopende dienst worden gebracht.
Zo is b.v. het krediet voor de nieuwe huisvuilauto eerst in 1971 goedge
keurd; toch drukt terzake in de begroting 1970 een bedrag van ongeveer
20000,op de gewone dienst; in werkelijkheid komt hiervan niets ten
laste van 1970.