Hierna vervolgt de WETHOUDER met op te merken, dat wegen feitelijk nooit veilig genoeg zijn. Steeds meer schoolkinderen gaan naar Breda, ook het aantal arbeiders op de weg stijgt steeds. De heer PEGEL meent, dat de grotere snelheid van het verkeer het grootste probleem is, 31 De VOORZITTER zegt fietspaden langs buitenwegen te vinden, niet b.v. in in de stade Een fietspad langs de Nieuwe Bredaseweg is technisch zeker uitvoerbaar, maar dan zou Breda het eveneens moeten doen. Ten aanzien van Deken Dr. Dirckxweg en Rouppe van der Voort-laan ligt het moeilijker. Aan welke kant van de weg zou het moeten komen? Moet het een dubbel fietspad worden? Tussen Dorpstraat en Wolfslaar zou het achter de bomen kunnen liggen. De Heer J.VAN GILS meent, dat een fietspad vlak langs de weg niet ge makkelijk zal zijn. Pas voorbij de nieuwe weg kun je een andere route kiezen. Hij zou twee dingen willen voorstellen: 1dat het College contact opneemt met Breda over fietspad en verlichting op de weg, die op Breda aansluit. 2. dat het College verder zich beraadt over plannen voor fietspaden langs verbindingsweg en Rouppe van der Voortlaan. De VOORZITTER wijst er op, dat b.v. de schoolkinderen van Chaam over een nog veel gevaarlijker weg moeten. De heer PEGEL zegt, dat hetzelfde geldt voor de vele kinderen die vanuit Nieuw-Ginneken naar Breda moeten, b.v. door de Ulvenhoutselaan. De VOORZITTER zegt graag toe, dat het College met Breda contact zal op nemen, en nog eens zal nagaan, wat er aan fietspaden gedaan zou kunnen worden. De discussie hierover wordt hiermede besloten. 18. RONDVRAAG: De heer VAN OOSTERBOSCH zegt, dat het Ulvenhouts Ronde Comité het op prijs zou stellen, dat de gemeente diverse ambtenaren zou aanwijzen, die op de dag van de wielerronde zouden optreden als controleur bij de hoofd ingangen van het wielerparkoersal is het maar gedurende een deel van de dag. Hij denkt hierbij o.a. aan de posten Grimhuijsenstraat, Blader straat, Dorpstraat enz». De Heer VAN OOSTERBOSCH zegt, dat de ervaring heeft geleerd, dat er nogal wat personen zonder geldig kaartje binnen komen. Ook voor de gemeente is het van belang, dit zoveel mogelijk te voorkomen; zij krijgt toch van elk kaartje 30%. De heer VAN LOON vraagt zich af, wat gebeurt met de mensen, die geen kaartje (meer) blijken te hebben. Het zou voor de betreffende controleurs wel eens minder prettige gevolgen kunnen hebben. De heer HUIJBEN meent, dat het ondoenlijk is, de mensen langs het parkoers te controleren. De heer VAN OOSTERBOSCH benadrukt, dat het speciaal gaat om de controle op de mensen, die door URC met de kaartverkoop belast zijn en die daarbij toezicht houden. Het zal zeker preventief werken, wanneer bij de posten controle wordt uitgeoefend op de controleurs! De VOORZITTER zegt toe, deze aangelegenheid in het College van Burge meester en Wethouders ter sprake te zullen brengen. De Heer HUIJBEN stelt de vraag, met welke bedoeling het College iets voor stelt aan de Raad, waarvan het later zelf zegt, dat het ook aan een andere mogelijkheid dacht. De VOORZITTER antwoordt, dat de gang van zaken zó is geweest: in het College komt een plan ter sprake, dat als redelijk wordt beschouwd; in die vorm verschijnt het op de agenda van de Raad. Maar wanneer het plan daarna nog eens doorgenomen wordt, komen er soms andere gedachten op. Zo is het ditmaal gegaan met het lantaarnplan, althans wat betreft de eventuele verlichting van buitenwijken. De tijd heeft ontbroken om ter zake van de in tweede instantie opgekomen gedachte, de oude straatlan taarns naar de buitenwijken te verplaatsen» een aanvullend schriftelijk voorstel te doen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Nieuw-Ginneken - Notulen en bijlagen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 76