-4- De Heer HUIJBEN zegt de twee mogelijkheden moeilijk tegenover elkaar te kunnen afwegen. De algemene gedachte van Raad en College lijkt erop enigszins de boot af te houden. Hij zegt niet te weten of deze hou ding, bezien uit algemeen menselijk oogpunt, wel de meest juiste is. Hij wil daarom toch de mogelijkheid open houden om in Nieuw-Ginneken hieraan iets te doen. De Heer AARTS zegt zich af te vragen of de woonwagenbewoners gelukkig zullen zijn met een kamp van 7 wagens in Nieuw-Ginneken, 3 in Chaam, 6 in Rijsbergen enz. enz. Zou zo'n kamp wat achteraf gelegen moeten zijn, in het centrum van een dorp of in de nabijheid van het centrum en waaraan moet zo'n kamp dan voldoen In principe lijkt hem, dat een groter kamp beter zal funktioneren dan een kleiner. De Heer VERKOOIJEN zegt, dat ook hij meer voelt voor één kamp per 2 of 3 gemeenten. De VOORZITTER onderstreept, dat het College nog niet tot een eensluidende opvatting is gekomen. Aan het Bestuur van het woonwagencentrum is te kennen gegeven, dat het College hierover met de Raad van gedachte wilde wisselen. De Heer PEGEL zegt te willen erkennen, dat deconcentratie een noodzaak is. Ook is hij het met de Heer Huijben eens, dat de menselijke kant van deze zaak niet vergeten mag worden. Maar de vraag moeten er in Nieuw- Ginneken 7 wagens komen of moet je met 2 of 3 gemeenten samenwerken, vindt hij geen juiste vraag. Dat kan de Raad niet beoordelen, omdat hij daar geen verstand van heeft. Daarom zijn voorstel verwijs naar het Stadsgewest. De Heer VAN DER WESTERLAKEN vraagt, welke onderwijsvoorzieningen eventueel getroffen zullen moeten worden. Een kamp per 2 of 3 gemeenten zal vermoedelijk nog te klein zijn om er een eigen school bij te zetten. Verder wijst hij op het gevaar van landschapsvervuiling vaak treft men bij een woonwagenkamp een soort autokerkhof aan. Hij meent, dat er dus méér dan 3 gemeenten bij betrokken zouden moeten worden. De VOORZITTER antwoordt, dat de bedoeling is, dat de woonwagen kinderen naar de gewone scholen gaan. Landschapsvervuiling zal natuurlijk zoveel mogelijk tegengegaan of voorkomen moeten worden. Bij grote kampen, zoals in Breda, is het politietoezicht dikwijls bijzonder moeilijk; bij een kleiner kamp zal dit euvel minder spelen, omdat men er minder anoniem is. De normale voorzieningen, ook bijv. op het gebied van de volksgezondheid, moeten voor de woonwagenbewoners gaan gelden. Dit zal een geleidelijke inte gratie met de eigen bevolking tot gevolg kunnen hebben. Primair is dus gebruik maken van de voorzieningen in de gemeente, eventueel secondair deelnemen aan de voorzieningen van de grote stad. Verwacht mag worden, dat een zeer groot deel van de aan een kamp verbonden kosten ten laste van het Rijk zal kunnen worden gebracht, zodat de lasten voor de gemeente niet hoog zullen zijn. Aan de Heer Aarts antwoordt de VOORZITTER, dat de eisen, waaraan een klein kamp zal moeten voldoen, nog niet bekend zijn. Dat komt later aan de orde, wanneer de uitvoeringsfase is bereikt. De vraag, waar het nu om gaat, is echter wat vindt de Raad van een kamp per gemeente, danwel een per 2 of 3 gemeenten Belangrijk is in ieder geval wel, dat de Raad zich uitspreekt over de spreidingsgedachte. Wanneer later de maatstaven bekend zijn, waaraan een klein kamp zou moeten voldoen, kan opnieuw het oordeel van de Raad worden gevraagd. Zonder hoofdelijke stemming spreekt de Raad zich uit vóór het principe van de spreidingsgedachte zonder dit nader te preciseren.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Nieuw-Ginneken - Notulen en bijlagen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 297