-5- 6. BEPALING VAN STANDPUNT INZAKE HET CONCEPT-ONTWERP VAN WET REORGANISATIE BINNENLANDS BESTUUR De VOORZITTER onderstreept, dat het College getracht heeft de essentie van de standpunten van de provincie, van het Stadsgewest en van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten weer te geven en tenslotte een eigen standpunt te bepalen. De Heer VERKOOIJEN zegt, dat het niet eenvoudig is uit de veel heid van lektuur een goed beeld van de meest gewenste oplossing van de be- stuursproblemen te verkrijgen. Hij zou voelen voor verzwaring van punt D, waarin het College nu voorstelt tot uitdrukking te brengen, dat de gemeente geen voorstander is van het op grote schaal opheffen van kleine gemeenten. De ervaring leert, dat grote gemeenten niet altijd efficiënt werken; de burger komt er steeds verder van het bestuur af te staan. De Heer J.H. VAN GILS zegt het eens te zijn met het voorstel van het College, al voelt ook hij voor een wat sterkere tekst van punt D. Kleine gemeenten, die gezond zijn, moeten kunnen blijven bestaan. De Heer PEGEL zegt de visie van het College eveneens te kunnen onderschrijven. Enige moeite heeft hij echter met de eerste zin van punt A. Hij meent, dat het idee van "Brabantia Nostra" al lang achterhaald is, omdat er een groot verschil is tussen West-, Oost- en Midden-Brabant. Ook hij meent, dat de gedachte onder punt D. wat sterker geformuleerd zou kunnen worden. Hij vindt het suggereren van de overheid, om kleine gemeenten min of meer te verbieden, een volkomen onjuiste opvatting. De Heer AARTS merkt op, dat hij het met de vorige sprekers geheel eens kan zijn. Eén ding heeft hij echter gemist, nl. de financiële verhouding Rijk /Provincie/Gemeente. Ook vindt hij het jammer, dat de Minister niet rechtstreeks de visie van de diverse gemeentebesturen heeft gevraagd. De Heer PEGEL zegt van oordeel te zijn, dat de opvatting van Nieuw- Ginneken niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken behoeft te worden mede gedeeld, zoals het College voorstelt. De Minister heeft immers niet eens om dit oordeel gevraagd J De Heer PAULUSSEN zegt het eens te zijn met de door het College ontwikkelde visie De VOORZITTER constateert, dat de Raad - zij het met kleine nuan ces - akkoord gaat met het voorstel van het CollegeOok Burgemeester en Wet houders willen het opheffen van kleine gemeenten uitzondering laten zijn, omdat juist in deze kleine gemeenten de burger meer kans krijgt deel te nemen aan het bestuursproces. In punt D komt dit naar de mening van de VOORZITTER voldoende tot uitdrukking. Over de toekomstige financiële verhouding is nog geen zinnig woord te zeggen. Duidelijk is wel, dat men eerst moet weten, welke taken moeten worden overgedragen, voordat men toekomt aan een regeling van de financiën die dan nodig zullen zijn. Hij kan begrijpen, dat de Heer Pegel als niet-Brabander wat moeite heeft met de enigszins emotionele uit spraak in de aanhef van punt A. Het is overigens duidelijk, dat men beter 3 bestuurslagen kan hebben dan 4 en dat betekent dus het accepteren van méér provincies. Vorming van krachtige stadsgewesten zou ongetwijfeld leiden tot de niet-gewilde 4e bestuurlaag. Per saldo kiest het College dus toch voor kleinere provincies, waarbij dan in het midden gelaten kan worden of het er 26 moeten worden of een ander aantal. De VOORZITTER meent, dat het juist is ook de Minister van Binnen landse Zaken in kennis te stellen van het standpunt van de Raad. Zonder hoofdelijke stemming besluit de Raad konform het voorstel van Burgemeester en Wethouders.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Nieuw-Ginneken - Notulen en bijlagen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 298