mingsplan voor het "Buitengebied" door toepassing van de procedure ingevolge
artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening juncto artikel 50, lid 8 van
de Woningwet.
Bij Gedeputeerde Staten is hiervoor destijds een verklaring van geen bezwaar
aangevraagd. Bij schrijven van 22 juni 1973 is door de gemeente echter aan be
langhebbende medegedeeld, dat de nieuwe woning bestemd zou moeten zijn voor
iemand die zijn hoofdbestaan zou moeten vinden in het bedrijf van aanvrager
en ook in de reeds bestaande woning eveneens iemand zou moeten gaan of blijven
wonen die zijn hoofdbestaan in het betreffende bedrijf zou hebben.
De bedoelde brief is bij de stukken ter inzage gelegd.
Tijdens de loop van de procedure, toen de aanvrage om een verklaring van
geen bezwaar bij Gedeputeerde Staten in behandeling was, heeft aanvrager een
bouwplan ingediend voor de verbouwing van zijn bestaande woning Strijbeekseweg
33, waardoor deze woning redelijk geschikt zou worden voor bewoning door twee
if
gezinnen. De bouwvergunning hiervoor is hem op 5 februari 1974 verleend.
De verbouwing is inmiddels uitgevoerd en de woning wordt nu bewoond door het
het
gezin van de aanvrager en gezin van de zoon, waarvoor de nieuwe woning, waarop
het beroepschrift betrekking heeft, is aangevraagd. De heer v.d. Broek heeft
in verband met het bouwplan van de verbouwing bij schrijven van 9 januari 1974
de bouwaanvrage voor het oprichten van de 2e bedrijfswoning ingetrokken.
De aanvrage om de verklaring van geen bezwaar is toen niet ingetrokken, omdat
de gemeente toch graag het oordeel van Gedeputeerde Staten omtrent het plan
wilde weten.
Bij schrijven van 10 april 1974 hebben Gedeputeerde Staten medegedeeld, dat
zij de verklaring hebben geweigerd. Zij hebben zich daarbij afgevraagd of, ge
zien de omvang van het bedrijf, een 2e bedrijfswoning wel noodzakelijk is.
Afgezien daarvan is de situering van de woning zodanig dat zij op een gemak
kelijke wijze kan worden afgesplitst. In dat geval zou een burgerwoning ont
staan in het landelijk gebied, zo stellen Gedeputeerde Staten.
Vanaf begin september tot 4 november 1974 was geen voorbereidingsbesluit
voor het "Buitengebied" van kracht. De heer v.d. Broek heeft toen, omdat de
gemeente de bouwplannen in het buitengebied moest beoordelen, op grond
van het vigerende bestemmingsplan (plan 1948) en hierin dus zelfstandig een
beslissing kon nemen op 23 oktober 1974 een nieuwe bouwaanvrage ingediend voor
een volkomen gelijk bouwplan als door Gedeputeerde Staten werd afgewezen.
Bij schrijven van 23-10-1974 heeft de aanvrager verklaard dat de aange
vraagde woning bestemd is voor zijn gehuwde zoon A. v.d. Broek, die in het ver
bouwde gedeelte van de woning Strijbeekseweg 33 woont, om ter plaatse een bloe-
menkwekerij te kunnen beginnen.
De bouwvergunning voor deze woning is op 13 november 1974 geweigerd, omdat de
aangevraagde woning niet zal gaan behoren bij een agrarisch bedrijf, daar de
- 2 -