volgens mij wel degelijk een verhoging in, die dan niet verklaard
kan worden door de normale groei die er in deze bedragen zit. Zou die
onroerend goedbelasting er niet komen in 1977, dan zou je de ontvang
sten van grond-, personele- en straatbelasting met een beetje goede
wil kunnen ramen op 530.000,terwijl de ontvangst van de onroerend
goedbelasting op 617.000,-- is geraamd en daar zit een verhoging in
van 85.000,Ik beweer niet, dat ik dat erg vind, maar ik moet er
wel op wijzen, dat ik er wel mee zit. Een beetje moeite, om maar niet
te spreken van grote moeite, heb ik met de becijferingen aan de andere
kant van het blad, waar het gaat over de kosten van onderwijs. De daar
bij gehanteerde kostenstijging van 6% per jaar, die vind ik bepaald
wat aan de magere kant. Ik zou eerder geneigd zijn om te zeggen, nou
ga maar op 10% zitten, maar ik wil ook weer niet het verwijt krijgen,
dat ik met een ander uiterste zal rekenen en daarom zou ik zeggen,
laten we het op 8% houden, maar dan komt het er toch wel op neer, dat
de jaarlijkse kosten daarvan, nog afgezien van het feit dat 1976 naar
mijn gevoel al een halve ton of 50.000,te laag is, in de komende
jaren ook toe zullen nemen, met bedragen, variërend van 50.000,
tot 80.000,per jaar. Als ik nu die korrekties die ik net genoemd
heb, met name voor wat betreft die te hoog geraamde onroerend goedbe
lasting en de te laag geraamde kosten van onderwijs, een korrigeer op
het bedrag onder punt 31, wat blijft er dan nog over voor reservering
voor kapitaalslasten, zoals ze in het beleidsplan zijn voorgenomen, dan
worden die bedragen die al niet erg hoog waren, nog kleiner. Voor 1976
kom ik dan op 111.000, voor 1977 op 141.000, voor 1978
op 147.000, voor 1979 op f 147.000, voor 1979 op ƒ70.000,-
en voor 1980 is het bijna op, dan is het nog maar 35.000,Het
beroerde is, dat ik met deze getallen moet verder werken; daaruit moe
ten we de nieuwe investeringen, zoals ze uit het beleidsplan blijken,
betalen. Er blijkt ook een tegenstelling tot de getallen die U genoemd
heeft op blz. 46, waar het in 1976 nog net kon; uit mijn getallen blijkt
dat in 1976 het al net niet meer kan en dat die aanvullende dekkings
behoefte, zoals hij door U is berekend, naar mijn gevoel een heel stuk
hoger zal worden. Dit impliceert, dat U als College en wij als Raad
zullen moeten zoeken naar die aanvullende dekkingsmogelijkheden; die er
zijn heeft U aangegeven onder punt d. Ik zou U eigenlijk willen vragen
om bij de Raad eens met voorstellen te komen hoe U die tekorten wil
dekken, waarbij ik er dan van uit ga, dat 1976 in Uw berekening gemak
kelijk kan en bij mij niet, maar ja, dat verschil is niet zo groot, maai
vooral vanaf 1977 voorzie ik daar toch problemen. Ik moet U aan het
eind van mijn verhaal zeggen, dat ik me zeker niet een profeet voel,
want het blijft een beetje koffiedik kijken. Zeker niet een profeet die
beslist gelijk heeft of wil hebben, maar de bedoeling van mijn betoog
moet U toch duidelijk zijn, mijnheer de voorzitter. Ik heb getracht om
zo goed mogelijk aan te geven waar we mee bezig zijn en waar we in
financiëel opzicht naar toe zullen gaan. Tot slot dan alleen nog mijn
kompliment over het werk wat tot stand is gebracht, wat naar mijn ge
voel op een zeer verantwoorde wijze is gebeurd.
De VOORZITTER schorst na deze algemene beschouwingen de vergadering.
Na ongeveer 3 kwartier wordt de vergadering heropend.
In zijn antwoord begint de VOORZITTER met op te merken, dat het College
het bijzonder plezierig vindt, dat de Raad in zo'n positieve zin op het beleidsplan
gereageerd heeft. Dit is voor het College een stimulans straks te beginnen met een
uitwerking van datgene, waarin het beleidsplan voorziet. Het beleidsplan is een
aanzet tot beleidsvorming; het geeft geen konkreet beeld, maar het bedoeld een
richting aan te geven voor het beleid in de komende tijd. Wanneer bepaalde objek-
ten opgevoerd worden op het investeringsplan, dan betekent dat niet, dat bij in
stemming door de Raad daarmede ook reeds de benodigde kredieten gevoteerd worden.