II
-7-
15. BEROEPSCHRIFT VAN JESPERS-SCHOENMAKERS B.V. TEGEN DE WEIGERING VAN EEN
BOUWVERGUNNING
De Heer PEGEL meent een willekeurige houding bij het College te bespeuren,
wanneer hij ziet, wat er allemaal in Bavel is gebouwd, terwijl in dit geval
bouwvergunning is geweigerd. Wat is nu eigenlijk een agrarisch bedrijf? Als
iemand koeien houdt, is daar zeker sprake van. Deze man nu, hééft vee, wil het
plaatsen in een soort stal. Maar doel is niet, het houden van vee, maar het te
kopen, te stallen, en te slachten.
Als hij de overwegingen van het College leest, bestaat de neiging te zeggen dat
B. en W. op alle punten ongelijk hebben. Er is sprake van achterdocht, gezien al
les wat elders gebeurd is.
De Heer PEGEL wijst er op, dat in de nabijheid van de nieuwe begraafplaats een
prachtig woonhuis staat, met schuur. Wellicht is het mogelijk, daar de stal neer
te zetten. Niemand zou daar last van hebben.
De Heer J.H. VAN GILS is van oordeel, dat dit geen zuiver agrarisch bedrijf is.
Aanvrager is géén agrariër. Voor dergelijke bedrijven zou echter in Nieuw-Ginneken
wel plaats moeten zijn. Misschien is er naast het alternatief van de Heer Pegel
Jr nog een andere plaats denkbaar?
De Heer VERKOOIJEN vraagt, of het College het recht heeft een andere plaats aan te
wijzen. Verzoeker vraagt aan onder de werking van het plan 1948. Had hij het eer
der of later aangevraagd, dan zou op zijn verzoek afwijzend zijn beschikt.
Hij meent, dat misschien terecht sprake is van een zekere achterdocht.
De VOORZITTER is niet gelukkig met het woord achterdocht Déze grondhouding is
uit het voorstel van het College niet af te leiden. Hij wil dit woord dan ook voor
rekening van de stellers laten.
Wel is gebleken, dat in het verleden waarschijnlijk soms te gemakkelijk medewerking
is verleend aan bouwaanvragenwaarvan later in de praktijk bleek, dat het 'kwasi-
agrarische bouw betrof. Zo hebben Gedeputeerde Staten b.v. gewezen op 11 van zul
ke gevallen.
Bij onderzoek is echter gebleken, dat het toenmalige college volkomen legaal
bouwvergunning had verleend, al is dan naderhand in 7 van deze 11 gevallen over
gang in niet- agrarische handen gevolgd.
Het is duidelijk, dat we zuinig moeten zijn op agrarisch gebied. Het dreigt in
deze provincie dicht te slibben.
De provincie heeft in 1973 een nota laten verschijnen, met model-richtlijnen voor
de behandeling van bouwaanvragen in dat gebied. De tendens is, dat de gemeentebe-
sturen de bevoegdheid zal worden ontnomen voor «agrarische bebouwing vergunning
te verlenen. Het beoordelen van zulke bouwaanvragen zou uniform door de provincie
gaan plaats vinden.
Bij het bestemmingsplan buitengebied krijgen we hiermee te maken.
Zolang dit niet geldt kan men plaatselijk echter al met deze opvatting rekening
houden. Er is n agrarische adviescommissie in de provincie, waarin o.a. vertegen
woordigd zijn het landbouwschap en de PPD. Elke bouwaanvrage voor het buitengebied
wordt om advies naar deze commissie gezonden. Met het advies wordt door het College
in toenemende mate rekening gehouden.
In dit geval zegt de Commissie er is geen sprake van een nagrarisch bedrijf.
Het College meent het is een handelsbedrijf, geen orthodox veebedrijf.
In het verleden is vergunning verleend voor de door de Heer Pegel bedoelde bouw
aan de Deken Dr. Dirckxweg. Misschien zou dat geval een escape kunnen zijn.
Wat het huidige geval betreft, de bouw aan de Dorsteweg, handhaven Burgemeester
en Wethouders hun afwijzend voorstel. Wel wil het College de suggestie voor een
alternatieve plaats in positieve zin bezien.
De Heer PEGEL zegt, dat hij het woordje "achterdocht" graag wil terugtrekken. Hij
zegt verheugd te zijn, dat het College in principe positief staat tegenover de
door hem gedane suggestie van een andere plaats.
De Heer VERKOOIJEN wijst er nog op, dat het nieuwe plan buitengebied in hoofdzaken
óók vestiging van agrarische bedrijven kent aan de Dorstseweg. Met die moeilijk
heid blijven we dus zitten.