Galderse school geldt een percentage van 48%. De Mariaschool staat op 67%, de
Rosmolenschool op 61%, de openbare lagere school op 55%, de Aloysiusschool op
44% en de Brigidaschool op 49%.
De Heer AARTS antwoordt, dat in de 6e klas de percentages anders
liggen en dan ligt Galder aan kop.
De Heer VAN DER WESTERLAKEN zegt meer de nadruk te willen leggen
op gewoon het genieten van zwemonderrichtHet lijkt hem een nuttige zaak dat
de kinderen ook s-winters in schoolverband kunnen zwemmen, eventueel met één
of twee klassen van de basisscholen. Graag zou hij het standpunt van de Raad
hierover vernemen.
De Heer PEGEL meent, dat iedereen blij moet zijn met de bereikte
hoge graad van zwemvaardigheid. De Heer van der Westerlaken heeft meer het oog
op zwemmen als onderdeel van het leerplan. De Heer PEGEL meent, dat het de
scholen zelf zijn, die hun leerprogramma in grote lijnen bepalen. Zij moeten
zelf uitmaken of bijv. bij gymnastiek er gevoetbald wordt, of hard gelopen, dan-
wel gezwommen. Het lijkt hem niet de taak van de Raad hierover te beslissen.
De VOORZITTER zegt dat hij met deze opvatting akkoord kan gaan.
Uiteraard kan de Raad het besluit nemen gelden beschikbaar te stellen voor extra
zwemonderwijs, maar de scholen zouden dat dan toch wel moeten willen.
Op een vraag van de Heer Verkooijen, hoe dit in Galder geregeld
is (aanvullend onderwijs dan wel tijdens het gymnastiekonderwijs) antwoordt
Wethouder WILLEMSEN, dat in Galder ook~de eigen tijd van de onderwijzers er mee
gemoeid is; die moeten dus de bereidheid hebben dit te doen.
De Heer VAN DER WESTERLAKEN merkt op, dat de klassen in Breda,
die aan het schoolzwemmen meedoen, daarnaast evenveel gymonderwijs hebben als
de andere klassen. Dat gaat gewoon naast elkaar. Het moet wel passen in het
leerplan.
Wethouder WILLEMSEN zegt, dat enige tijd geleden een bespreking
heeft plaatsgevonden met de hoofden van scholen om te onderzoeken hoe het stond
met de percentages van de leerlingen, die konden zwemmen. Toen bleek, dat de
meeste schoolhoofden er vóór waren om de klassen 1 en 2 te laten zwemmen, verder
niet. De vraag is natuurlijk of dat de meest rendabele leeftijd is. Volgens de
Inspektie Lichamelijke Opvoeding zou in klas 3 of 4 begonnen moeten worden.
De VOORZITTER konstateert, dat er diverse meningen zijn. Het lijkt
hem het beste, de hele diskussie nog eens overziende, dat het college deze aan
gelegenheid in eerste instantie nog eens terugspeelt naar de hoofden van scholen,
c.q. de schoolbesturen. Te zijner tijd kan dan met meer en betere informatie op
nieuw in de Raad hierover gediskussiëerd worden, daarbij lettend op de wensen
van de scholen en de financiële konsekwenties voor bijv. de gymnastiekakkommo-
daties
De Heer J.H. VAN GILS zegt dit een zeer goede suggestie te vinden.
Ook op ouderavonden is dit onderwerp aan de orde geweest en toen is door ouders
wel gevraagd of dit georganiseerd kon worden. Er was toen echter in de zwembaden
in Breda gewoon geen tijd beschikbaar ofj} dit te realiseren. Als allereerste
punt zou dus feitelijk nagegaan moeten worden of er te Breda nu wél gelegenheid
voor is.
De Heer HUIJBEN zegt, dat hij ruim een jaar geleden een gesprek
heeft gehad met iemand, die uit partikulier initiatief wilde komen tot inrichting
van een instruktiebad. Ten gemeentehuize was hem medegedeeld, dat de gemeente
zelf plannen in die richting had.
De VOORZITTER zegt, dat hem hiervan niets bekend is, maar betrokke
ne kan best eens komen praten. Overigens zegt hij, dat er inderdaad partikuliere
instruktiebaden zijn, die - tegen zeer hoge tarieven - partikulier zwemonderwijs
geven. Dat is iets anders dan een door de overheid zwaar gesubsidiëerd zwembad,
waar men tegen normale tarieven zwemonderwijs kan krijgen. Hij vat de diskussie
samen als volgt: de gemeente zal de behoefte aan zwemonderwijs nagaan, met de
(financiële) konsekwenties daarvan, alsmede de dienaangaande bestaande mogelijk
heden. Verder konstateert hij, dat de Raad mét het college van mening is, dat
de bouw van een overdekte zwemakkommodatie momenteel niet verantwoord is. Dit