-9- die geraamd is op 600.000,de inningskosten. Vorig jaar werd vermeld 500.000,100.000,die naar het rijk gingen. Hij vraagt waarom de gemeente de opbrengst, die vroeger naar het rijk ging, naar zichzelf wil toetrekken. Ook ten aanzien van de inningskosten is de situatie niet duidelijk bedragen die 4%, 4*2% of 5% Hij meent, dat nu alleen rekening mag worden gehouden met die innings kosten, die werkelijk méér op de gemeente gaan drukken. De Heer PEGEL is het verder eens met de Heer Van der Westerlaken dat de taxaties erg verschillend zijn, maar die verschillen betreffen zowel het binnen- als het buitengebied. De VOORZITTER antwoordt dat uitgangspunt bij de voorgestelde ta riefsverlaging inderdaad is het hoger uitgevallen totaal aan getaxeerde waarden. De onroerendgoedbelasting komt in de plaats van diverse belastingen, waaronder bijv. de rijksopcenten grond- en personele belasting. De opbrengst van die opcenten kwam aan het rijk ten goede, maar in de toekomst aan de gemeente. Dit houdt géén ver zwaring van de belastingdruk in, zodat de inwoners in totaal evenveel blijven be talen als tot nu toe het geval was. Dit uitgangspunt, een in totaal genomen gelijk blijvende belastingdruk, is indertijd ook door de Raad aanvaard. Maar het verklaart waarom het deel dat vroeger aan het rijk toeviel nu aan de gemeente ten goede komt. Verder meent de VOORZITTER dat het percentage van de inningskosten, of dit nu 4*5% of 5% of nog een ander percentage is, meer een technische kwestie is, die feitelijk hier een zeer ondergeschikte rol speelt. De Heer Verkooijen heeft gekonstateerd dat er een verschil in waardeschatting is tussen de bedrijfspanden en woningen. Dit verschil betreft zowel het binnen- als het buitengebied. De nieuwe onroerengoedbe- lasting is duidelijk anders van opzet dan bijv. de straatbelasting. De straatbelas ting ging meer uit van het profijtbeginsel, hield rekening met al of niet verhard zijn van wegen, al of niet voorzien zijn van riolering. Nu gaat men echter uit van de getaxeerde waarde en dat is een veel objektiever gegeven. In de gehele gemeente heeft taxatie plaatsgehad door Bouwtoezicht West-Brabant. Aangenomen mag worden dat deze instantie hierbij over de hele linie is uitgegaan van dezelfde maatstaven. Het bedrag der taxatie is aan elke eigenaar en gebruiker medegedeeld, juist met de be doeling dat men daar bezwaren tegen kon inbrengen en dat op die manier straks minder bezwaarschriften tegen de aanslagen zelf zullen ingediend worden. Ongeveer 200 in woners hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid bezwaren in te dienen en gebleken is dat in het overgrote deel van deze gevallen de aanvankelijke taxatie gehandhaafd is gebleven. De mogelijkheid blijft uiteraard bestaan dat men na ontvangst van het aanslagbiljet via de bestaande mogelijkheid om bezwaren in te dienen terecht komt bij de belastingrechter. Die zal dan uitein delijk moeten oordelen of de taxatie juist is geweest. Bedacht moet wel worden dat bij een eventuele aanzienlijke wijzi ging in het totaal der uitgebrachte taxaties ook het tarief dienovereenkomstig zou moeten wijzigen, omdat in totaal een bepaald bedrag aan belasting moet worden opge bracht, hoe dan ook verdeeld over de diverse belastingplichtigen. Er moet nu ge werkt worden met de momenteel beschikbare gegevens en daar gaat het gedane voorstel ook van uit. De VOORZITTER zegt, dat vergelijking van verschillende taxaten heeft uitgewezen, dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat bedrijfspanden in ver gelijking tot woningen naar hogere maatstaven zijn gewaardeerd; aangenomen moet worden dat Bouwtoezicht ook hier naar best vermogen heeft gehandeld. Zou, zoals de Heer Van der Westerlaken veronderstelt, niet voldoende rekening zijn gehouden met de staat van onderhoud, dan kan men dit element eventueel ook naar voren brengen tijdens de procedure voor de belastingrechter. In het voorstel zijn o.m. cijfers vermeld van de tarieven, die door andere gemeenten zijn vastgesteld. Dit betreft gemeenten waar de taxaties eveneens door Bouwtoezicht zijn gebeurd en in dit op zicht bieden de cijfers dus voldoende verantwoord vergelijkingsmateriaal, al moet men daar ook weer niet een absolute waarde aan toekennen. De Heer VERKOOIJEN merkt op, dat bedrijfsgebouwen nodig zijn om een inkomen te krijgen; met woningen ligt dat anders. Totaal genomen wordt het bui tengebied zwaarder belast terwijl de panden in het binnengebied in totaal minder worden belast. Dat is eigenlijk toch een kwalijke zaak. Het zijn vooral de zgn. veredelingsbedrijven die erg hoog getaxeerd zijn. Gedacht is nog aan de invoering van een rioolrecht, maar het merkwaardige is dat dan juist de eigenaars en gebrui kers van de goedkopere woningen zwaarder belast worden dan zij die een duurdere woning bewonen. Dit, aldus de Heer VERKOOIJEN, is dus ook geen oplossing. Hij meent

Raadsnotulen en jaarverslagen

Nieuw-Ginneken - Notulen en bijlagen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 283