-4-
7. VOORSTEL TOT GOEDKEURING VAN DE JAARREKENING 1976 VAN DE STICHTING OPENBARE
LEESZAAL EN BIBLIOTHEEK NIEUW-GINNEKEN
De Heer PLATZBEECKER merkt op dat uit een brief van 18 mei blijkt
dat de afschrijving op boeken feitelijk 19150,te laag is. Hij vraagt of niet
het gevaar dreigt dat bij ongewijzigd beleid in de toekomst een zware financiële
ingreep nodig zal zijn om deze zaak op peil te brengen.
Verder vraagt hij of het aan te schaffen copieerapparaat van de Bibliotheek gratis
ter beschikking staat van alle mensen die de Bibliotheek bezoeken. Zo neen, wordt
daar dan vergoeding voor gevraagd, zo ja, wat wordt dan de vergoeding en staat het
copieerapparaat ook ten dienste van hen die niet direct naar de Bibliotheek komen
om bladzijden van boeken te copiëren
De VOORZITTER antwoordt op de eerste vraag dat het College al bij
herhaling betoogd heeft het boekenbestand op peil te houden. Anderzijds gelden voor
de afschrijving bepaalde normen. Het is de verantwoordelijkheid van het Bestuur om
te bepalen waar de grens ligt; aan de ene kant moet de nodige zuinigheid worden
betracht met de afschrijvingen, aan de andere kant mag het boekenbestand niet te
veel verouderen. Dat is ook een kwestie van overleg tussen gemeentebestuur en biblio-
theekbestuur, maar laatstgenoemd bestuur is voldoende bij de tijd om hier zelf atterl,
op te zijn. Wat de vraag betreffende het copieerapparaat betreft zegt de VOORZITTER
dat dit ook een aangelegenheid van de Bibliotheek is; het is het College niet be
kend of en op welke wijze eventueel ook derden in de gelegenheid zullen worden ge
steld hiervan gebruik te maken.
Ten aanzien van de afschrijvingen merkt de Heer PLATZBEECKER nog op dat er ook een
zuinigheid is die de wijsheid bedriegt. Het is wel zaak te voorkomen dat in de toe
komst wegens te lage afschrijvingen in het verleden grote investeringen moeten worden
gedaan. Ten aanzien van het copieerapparaat zou hij het Bibliotheekbestuur mee willen
geven het in ieder geval enigszins rendabel te maken.
De VOORZITTER zegt er geen bezwaar tegen te hebben een en ander
t.z.t. met het Bestuur van de Bibliotheek te bespreken.
Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming besloten zoals op de agenda voorgesteld.
8. VOORSTEL MET BETREKKING TOT DE BEGROTINGEN 1978 VAN HET STADSGEWEST BREDA:
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten zoals op de agenda voor
gesteld.
9. VOORSTEL MET BETREKKING TOT DE NOTA "HET STADSGEWEST OP KOERS" VAN HET DAGELIJKS
BESTUUR VAN HET STADSGEWEST BREDA:
De Heer VAN DER WESTERLAKEN zegt niet voldoende tijd te hebben ge
had om deze nota goed te bestuderen. Hij vraagt de behandeling er van te willen
uitstellen tot de volgende vergadering.
De Heer PEGEL zegt persoonlijk geen behoefte te hebben aan uitstel.
Het heeft echter weinig zin over een nota te praten als men die niet heeft bestudeerd
De Heer J.H.VAN GILS zegt toch ook dezelfde problemen te hebben als
de Heer Van der Westerlaken Het is een nota van 70 pagina's. Misschien had ze eer
der toegezonden kunnen worden.
De VOORZITTER zegt dat het nu de tweede keer in drie maanden is dat
vanuit de Raad om uitstel wordt gevraagd. Ook nu is de termijn van toezending, 10
dagen vóór de raadsvergadering in acht genomen, en het moet toch mogelijk zijn in
10 dagen de raadsstukken behoorlijk door te nemen. Een halszaak is het echter niet;
een uitstel van 6 weken tot de volgende vergadering is nog wel mogelijk, maar in het
algemeen zal hiervan toch geen gewoonte moeten worden gemaakt.
Het stuk is te belangrijk om er met de losse vinger door te lopen en vandaar dat de
VOORZITTER tegen uitstel geen bezwaar zal maken.
De Höèr VERKOOIJEN merkt op dat hij betreurt dat uitstel moet plaats
hebben; liever had hij het antwoord vandaag aan de orde gesteld.