De gemeente is bezig met komplannen voor Bavel en Ulvenhout en binnen die kom-
plannen is de bewinkeling een belangrijk aspect.
Het College is voornemens de middenstand nauw te betrekken bij de ontwikkeling van
die komplannen. De inventarisatiefase is achter de rug; op het ogenblik wordt er
aan gewerkt de doelstellingen te verwoorden en die dan te bespreken met de Commis
sie Ruimtelijke Ordening. Dan wordt ook nagegaan welke concrete mogelijkheden er
binnen de kernen van Bavel en Ulvenhout zijn.
Het College is het eens met de Heer Verkooijen dat er tussen het openbaar onder
wijs en het bijzonder onderwijs geen groot conflict mag ontstaan. Het wil de pun
ten van verschil zakelijk benaderen en trachten in goed overleg met het bijzon
der schoolbestuur tot wederzijds aanvaardbare oplossingen te komen.
De Heer VERKOOIJEN zegt ten aanzien van de aantallen woningen nog dat
het hem niet direct gaat om de verhouding 3/4 - 1/4, maar toch liefst wel enige
uitbreiding ten bate van de sociale woningbouw.
De VOORZITTER constateert dat deze verhouding mede afhankelijk is van
de reële behoefte. Het College let hier zeer zeker op en zal er indien nodig ook
op inspelen.
Ten aanzien van het Ontwikkelingsplan gaat de Raad zonder hoofdelijke stemming
accoord met het voorstel van het College.
Vervolgens komt aan de orde het standpunt over de stedelijke woonwijk
projectie Bavel/Dorst.
Aanhakend aan hetgeen door het College hierover wordt opgemerkt zegt de
VOORZITTER dat hierbij ook de gevolgen van de overloop betrokken moeten worden.
Uit nadere cijfers blijkt dat het niet meer gaat om de bouw van 10.000 woningen,
doch van 4.000. Dit laatste cijfer is inclusief de woningbouw die nodig is om de
overloop op te vangen en heeft betrekking op de jaren tot 1990.
De Heer J.H. VAN GILS zegt dat hij het er van harte mee eens is om zo
als het College stelt voor de periode 1980-1990 in het geheel géén overloop meer
te accepteren; ook dat alle gemeenten van het Stadsgewest hiertoe eenzelfde pakket
van maatregelen zullen hanteren.
Op een vraag van de Heer PEGEL of de Heer Van Gils hiermede bedoelt b.v.
ook géén overloop naar Zevenbergen antwoordt de Heer VAN GILS bevestigend, waarop
de Heer PEGEL opmerkt dat laatstgenoemde gemeente wél gelukkig is met overloop.
De Heer VAN GILS zegt dat ook Zuid-Holland niet erg gelukkig is met
het wegtrekken van het middenkader; uiteraard is het mogelijk dat een enkele ge
meente in Brabant nog wel extra wil groeien.
De Heer PEGEL zegt dat hier toch juist het probleem ligt: de meest ge
lukkige gemeente is waarschijnlijk Breda want daSr wil men de stedelijke woonwijk
opvangen.
De Heer VAN GILS meent dat er geen bezwaar tegen is dat Breda die
4.000 woningen dan maar bouwt.
De VOORZITTER wijst er op dat juist dit problemen oplevert: Breda heeft
maar een beperkte mogelijkheid om woningen te bouwen.
Moet Breda ook de overloop opvangen, dan staat men des te eerder bij Bavel/Dorst.
Het is nodig deze kwestie voor het Stadsgewest als totaliteit te bezien.
De Heer VAN GILS zegt dat hij niet bedoeld heeft te zeggen dat de 4.000
woningen in de eerste plaats naar Breda moeten gaan. Als andere gemeenten die wo
ningen of een deel daarvan willen opvangen dan ontmoet dat zijnerzijds geen enkel
bezwaar. Wat hij wél bedoelt te zeggen is dat Nieuw-Gi-nneken als het een gedeel
te ervan moet opvangen dit voor een zo beperkt mogelijk aantal woningen zou moe
ten doen, en dan in een laag tempo.
De Heer VERKOOIJEN zegt zich met de conclusie van de Heer Van Gils ge
heel te kunnen verenigen. Hij vraagt zich af of de mogelijkheden om in de Rand
stad zelf te bouwen wel voldoende onderzocht zijn. De werkgelegenheid in West-
Brabant is toch al bijzonder slecht.
Volgens de Nota Landelijke Gebieden is West-Brabant agrarisch gebied; daar moet
men geen werkgelegenheid zoeken voor mensen uit de Randstad.