De Heer PAULUSSEN zegt uit de reacties van de andere raadsleden begrepen
te hebben dat men niet voelt voor het aanhouden van het voorstel van het College.
Hij zegt zijn stem te willen onthouden aan dit voorstel maar ook niet tegen te
willen stemmen.
Op verzoek van de Heer PEGEL wordt over het voorstel van het College
gestemd.
De Heren PAULUSSEN en VAN DER WESTERLAKEN verlaten vóór de stemming de
raadzaal. Vóór het voorstel van het College verklaren zich de Heren AARTS, BINK,
VAN DUN, H. VAN GILS, J. VAN GILS, HUIJBEN, OOMEN, PEGEL, PLATZBEECKER, VERKOOIJEN
en WILLEMSEN. Het is dus aangenomen met 11 stemmen vóór en géén tegen.
Na de stemming komen de Heren PAULUSSEN en VAN DER WESTERLAKEN terug ter verga
dering.
6. VOORSTEL TOT VOORLOPIGE VASTSTELLING VAN DE GEMEENTEREKENING 1975:
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten zoals op de
agenda voorgesteld.
7. VOORSTEL MET BETREKKING TOT DE BEGROTING 1978 VAN DE STADSGEWESTELIJKE GE-
ZONDHEIDSDIENST
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten zoals op
de agenda voorgesteld.
8. VOORSTEL MET BETREKKING TOT DE NOTA "HET STADSGEWEST OP KOERS" VAN HET DAGE
LIJKS BESTUUR VAN HET STADSGEWEST BREDA:
De Heer AARTS zegt dat zijn fractie zich in grote lijnen kan verenigen
met het voorstel van het College. Het Stadsgewest moet niet te hard van stapel
lopen: het mag niet worden Stadsgewest op drift l
Taken zullen fase voor fase voor fase aangepakt moeten worden. Ten aanzien van
de afgevaardigden in de Stadsgewestraad gaat zijn voorkeur uit naar personen die
als afgevaardigde van een gemeente kunnen worden beschouwd, dus niet direct poli
tiek gekozenen. Geen moeite heeft hij er mee dat de afgevaardigden nadat zij zijn
gekozen tot politiek vooroverleg komen.
De Heer VAN DER WESTERLAKEN zegt de mening die beschreven staat in C.
geheel te kunnen delen. Hij constateert dat het College is teruggekomen op zijn
eerder standpunt ten aanzien van de miniprovincies en daarvan nu zegt dat zo'n
indeling geen goede zaak is.
Met het sub D. gestelde is de Keer VAN DER WESTERLAKEN het niet geheel eens. Er
is geen doeltreffende democratische contróle op het Stadsgewestelijke bestuur.
Naast een directe vertegenwoordiging uit de verschillende Colleges van B. en W.
zal er toch ook een vorm gevonden moeten worden van een rechtstreekse verkiezing
van leden van de Gewestraad. Dan zou er een soort tweedeling komen, misschien zo
als nu op landelijk niveau er een ie en een 2e Kamer zijn. Dat komt dus neer op
vertegenwoordigers eensdeels uit de gemeente rechtstreeks en anderdeels recht
streeks uit de bevolking van het Stadsgewest.
In de practijk is het nu al zo dat bepaalde politieke groeperingen bijeenkomen
vóór de vergaderingen van het Stadsgewest. Waarschijnlijk zal dat in de toekomst
voortgang blijven vinden en daar moet op ingespeeld worden.
De Heer PLATZBEECKER zegt het met de opmerkingen van de Heer Van der
Westerlaken over de miniprovincies geheel eens te zijn. In punt C, waar hierover
gesproken wordt, heeft hij echter moeite met de mening van het College dat er
plaats zou zijn voor een vierde bestuurslaag.
Onder punt D. wordt hierover gezegd dat het gewestbestuur verlengd lokaal bestuur
is; daar kan hij het wël mee eens zijn. In principe, zo zegt de Heer PLATZBEECKER,
is hij tegenstander van het vormen van een nieuwe logge bestuurslaag.
Hij is het verder eens met hetgeen de Heer Van der Westerlaken gezegd heeft ten
aanzien van de afspiegeling van de samenstelling van de leden van de gewestraad.