gemeente nieuw-qmneken
B
Raadsvergadering Onderwerp
8 maart 1977 Voorstel tot vaststelling van het bedrag per leer-
ling voor het jaar 1977 ingevolge artikel 55 bis,
gen a r. g iidf der Lager-Onderwijswet 1920.
Klass.nr. -1.1851.2.07
Ulvenhout, 23 februari 1977.
Aan de Raad,
Indien in een gemeente openbare en bijzondere basisscholen in stand
worden gehouden en er ten aanzien van beide schooltypen geen sprake van is dat
zij in bijzondere omstandigheden verkeren, dient de Raad vóór 1 maart van elk
jaar het bedrag per leerling te bepalen dat in dat jaar wordt beschikbaar ge
steld ter bestrijding van de kosten,-bedoeld in artikel 55, onder e tot en met
h, p en r, van de Lager Onderwijswet 1920, alsmede die van instandhouding. Al
dus wordt bepaald in artikel 55 bis, le lid, der Lager Onderwijswet 1920.
Wij menen er juist aan te doen U onderstaand nadere informatie te
verstrekken aangaande het systeem van vaststelling van het bedrag per leerling
zoals dat in deze gemeente tot vóór 1 januari 1977 moest worden toegepast.
De Lager-Onderwijswet 1920 gaat uit van het beginsel dat er een
financiële gelijkstelling bestaat tussen het openbaar en het bijzonder onderwijs
Ten aanzien van alle vergoedingen, die de overheid verstrekt aan het openbaar
onderwijs bestaan er in gelijke mate aanspraken op dergelijke vergoedingen door
het bijzonder onderwijs. Zo ook ten aanzien van het bedrag per leerling, dat
jaarlijks door de Raad moet worden vastgesteld.
Tot op het tijdstip dat er in deze gemeente geen sprake was van een
openbare school - 1 augustus 1975 - vond de jaarlijkse vaststelling van het
bedrag per leerling plaats op grond van artikel 101, 5e lid, van de Lager-On
derwi jswet 1920. Als maatstaf werd daarbij genomen het bedrag per leerling, dat
voldoende moest worden geacht voor de redelijke behoeften van een in normale
omstandigheden verkerende school in de gemeente. Sedert het begin van de jaren
'70 werd het gebruikelijk dat op basis van door de beide bijzondere schoolbe
sturen in deze gemeente opgestelde exploitatiebegrotingen tezamen met ons col
lege werd overlegd over de hoogte van het elk jaar vast te stellen bedrag per
leerling. Door een enigszins uiteenlopende - en verklaarbare - kostenontwikke
ling ten aanzien van de scholen die onder het schoolbestuur van Ulvenhout,
respektievelijk van Bavel ressorteerden, werd vanaf het jaar 1975 een systeem
ontwikkeld van onderlinge verrekening van delen van beschikbaar gestelde be
dragen per leerling; in casu stelde Bavel aan Ulvenhout beschikbaar het ver
schil tussen een in dat jaar vastgesteld (gemiddeld) bedrag per leerling en
het bedrag dat voor de scholen te Bavel voldoende werd geacht om een reëel
sluitende exploitatie voor die scholen te kunnen bewerkstelligen, een en ander
op basis van het werkelijk gemiddeld aantal leerlingen in dat jaar te Bavel.
Deze handelwijze heeft tot tevredenheid van alle daarbij betrokken partijen
gewerkt.
Voor het jaar 1976, het eerste jaar waarin sprake was van de nood
zaak om voor het openbaar onderwijs een bedrag per leerling vast te stellen,
welk bedrag tevens zou gelden voor het bijzonder onderwijs, besloot Uw Raad op
ons voorstel met toepassing van artikel 55quater, le lid, der Lager-Onderwijs~
wet 1920, de Minister van Onderwijs en Wetenschappen te verzoeken om te bepalen
dat de openbare basisschool te Ulvenhout tengevolge van haar gering aantal
leerlingen in bijzondere omstandigheden verkeert, waardoor het voor die school