-13-
vergadering te beleggen.
De Heer WILLEMSEN zegt dat zijn fractie van mening is dat de vuilverwerking
een stadsgewestelijke verantwoordelijkheid dient te zijn; ook is hij voor een zekere
concentratie van vuilverwerking. Wel bestaat bij de fractie de nodige huiver ten aan
zien van de voorwaarden. Daarom kan hij meegaan met de voorstellen om vanavond geen
beslissing te nemen, maar hier nog eens een keer op terug te komen.
De VOORZITTER antwoordt aan de Heer Van Yperen dat het buiten twijfel is dat
ook Nieuw-Ginneken zitting krijgt in de beheerscommissie van het Stadsgewest.
Met de Heer Paulussen is hij het eens dat Nieuw-Ginneken er zo spoedig mogelijk zit
ting in moet krijgen. Dat wordt door uitstel niet bereikt I
Nieuw-Ginneken zal op dit hele gebeuren géén greep krijgen als niet gekomen wordt tot
een samenbundeling van krachten in het kader van het Stadsgewest. Dan kan men natuur
lijk stellen dat men dan ook de détails moet kennen. Maar de VOORZITTER kan verzeke
ren dat men die détails in de komende 4 weken nog NIET zal kennen, en ook de komende
maanden nog niet. De Heer Van Yperen heeft gewezen op de te sterke positie van de hui
dige exploitant van de vuilstort Bavel. Juist om die reden zal gezocht moeten worden
naar een zodanige beheersstructuur dat de belangen van de gemeenten worden veilig ge
steld en dan ligt het voor de hand dat dé aangewezen instantie het Stadsgewest is.
Geprobeerd kan dan worden dat in plaats van de Grontmij het Stadsgewest vergunning
houder wordt.
De Heer PAULUSSEN merkt op dat dan toch wel 9 jaar gewacht zal moeten worden,
n.l. tot het aflopen van de huidige vergunning.
De VOORZITTER zegt dat deze overdracht wel ligt in de lijn van hetgeen de
provincie wil. Hij merkt nog op dat hetgeen nu in de stukken vastligt een proces is
wat al jaren speelt. Er is een ambtelijke werkgroep bij betrokken geweest, waar be
halve provinciale ambtenaren ook ambtenaren van Nieuw-Ginneken in zitting hebben gehad.
Ook hieruit blijkt dus toch wel de betrokkenheid van de eigen gemeente.
De VOORZITTER herhaalt dat hij geen informatie op détails kan geven. Regeling via een
bestemmingsplan is ten dele mogelijk, maar zeker niet uit het oogpunt van milieube-
heersing. Geregeld kan worden dat er geen hogere berg mag komen, of dat het zich moet
afspelen op een beperkter gebied, maar verder is de zaak niet tegen te houden.
Feit blijft dat Nieuw-Ginneken er verder niet zo heel veel aan kan doen, het Stadsge
west kan wellicht méér. Feit is ook dat nog steeds gestort wordt van buiten het ge
west. Als de Raad nu zegt: we moeten eerst de finesses kennen, dan moet duidelijk zijn
dat dit op dit moment onmogelijk is.
Het College is van mening dat het een goede zaak is dit probleem gezamenlijk aan te
pakken, betrokken te worden bij het gehele probleem zoals reeds eerder is geschetst.
Wel kan de VOORZITTER er begrip voor hebben dat de behoefte bestaat, speciaal bij de
nieuwe raadsleden, om zich nog eens grondig in de gehele materie te verdiepen.
Hij is graag bereid aan een verzoek om uitstel van de beslissing te voldoen, maar hij
voorspelt dat ook na kennisneming van alle stukken niet alle finesses bekend zullen
zijn.
De Heer VAN YPEREN zegt te onderschrijven dat het storten van vuil toch door
gaat, maar dat is ook het geval als het Stadsgewest het gaat beheren. In principe
maakt dat weinig uit. De leden van de Raad van Nieuw-Ginneken die zitting hebben in de
Stadsgewestraad kunnen in die Raad óók niet tegenhouden dat daar een bepaald voorstel
wordt gedaan. De situatie zou anders zijn als het Stadsgewest inderdaad alles over
neemt.
De VOORZITTER zegt het wat negatief te vinden als gezegd wordt dat het wei
nig uitmaakt. Enig zelfvertrouwen is wel op zijn plaats, ook in het kader van het
Stadsgewest. De mogelijkheid om daar mee te praten, via de beheerscommissie, moet aan
gegrepen worden.
Naar aanleiding van een vraag van de Heer VAN YPEREN zegt de VOORZITTER dat
door het«Stadsgewest als mogelijkheden worden genoemd: op de le plaats: bestuur, be
heer, exploitatie en uitvoering in handen van het Stadsgewest (en dat is wat de Heer
van Yperen eigenlijk wenst)op de 2e plaats: bestuur bij het Stadsgewest, en beheer,
exploitatie en uitvoering bij de Grontmij; en op de 3e plaats: bestuur in handen van
het Stadsgewest, en beheer en exploitatie in gezamenlijke handen van Stadsgewest en
een werkmaatschappij. De Stadsgewestraad opteert voor het 3e alternatief.
Dat betekent dus dat de feitelijke exploitatie in handen van een beheerscommissie komt,