In een tweetal gevallen heeft de rechter (éénmaal het Gerechtshof in
hoger beroep en een tweede maal de politierechter) verdachten vrij gesproken
omdat het te laste gelegde niet wettig en overtuigend was bewezen. Het Gerechts
hof met name achtte niet bewezen, dat bij het te laste gelegde handelen van
verdachte een ander zijns ondanks tegenwoordig is geweest. In een aantal andere
gevallen moet de rechter nog uitspraak doen.
Mede bepalend voor de rechtspraak in deze is artikel 239 van het
Wetboek van Strafrecht, luidend:
"Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van ten hoogste
zeshonderd gulden wordt gestraft:
1. openbare schennis van de eerbaarheid;
2. schennis van de eerbaarheid waarbij een ander zijns ondanks tegenwoordig is".
Omtrent de uitleg van genoemd artikel in het Wetboek van Strafrecht
is de laatste jaren nogal wat te doen geweest.
Om enig inzicht in deze materie te verkrijgen is het noodzakelijk
daarvan enige jurisprudentie aan te halen.
Vooreerst dient gesteld te worden dat naakt zijn in het openbaar in
het algemeen openbare schennis van de eerbaarheid oplevert.
Uit een arrest van de Hoge Raad van 1 december 1970 blijkt nader dat als open
bare schennis der eerbaarheid is te beschouwen: het op een voor ieder toeganke
lijke plaats willens en wetens een onder de gegeven omstandigheden voor het nor
maal ontwikkeld schaamtegevoel kwetsende handeling verrichten. Voor het plegen
van het onderhavige misdrijf is niet vereist, dat een bepaalde persoon door de
handeling van de dader in zijn eerbaarheidsgevoelens wordt gekwetst. Evenmin is
vereist, dat de opzet van de dader op zodanige kwetsing is gericht.
Uit een arrest van de Hoge Raad van 19 november 1971 kan worden afge
leid, dat het zich op voor het publiek waarneembare wijze met ontblote geslachts
delen op het voor een ieder toegankelijk zeestrand ophouden temidden van de daar
aanwezige badgasten kan worden aangemerkt als oneerbaar in de zin van artikel
2 39 van het Wetboek van Strafrecht.
Vervolgens valt echter uit twee arresten van het Gerechtshof te Am
sterdam van 12 juni 1972 op te maken dat zich situaties - verband houdende met
de plaats waar -, de wijze waarop - en de omstandigheden waaronder naakt wordt
gelopen - kunnen voordoen, waarbij het zich geheel ontkleed op het openbare zee
strand ophouden van dien aard is, dat niet meer kan worden gesproken van een
verrichten van een willens en wetens voor het normaal ontwikkeld schaamtegevoel
kwetsende handeling.
Geconcludeerd kan worden uit de hiervoor genoemde arresten dat open
baar nudisme weliswaar in het algemeen overtreding van artikel 239 van het Wet
boek van Strafrecht oplevert, maar onder min of meer uitzonderlijke voorwaarden
niet strafbaar is. Deze conclusie heeft de Minister van Justitie medio 1975 ook
aan de Eerste Kamer medegedeeld. Voorts werd door de Minister gesteld, dat uit de
jurisprudentie valt af te leiden, dat het de gemeentebesturen vrij staat terrei
nen aan te wijzen, waarvan men mag aannemen dat ze voldoen aan de criteria, die
in de arresten van de Hoge Raad worden bedoeld. Het zal een afgelegen terrein
moeten zijn, beperkt van omvang, afgebakend en duidelijk als zodanig gemarkeerd.
Indien een gemeente een terrein aanwijst met inachtneming van de criteria uit de
jurisprudentie, zal het Openbaar Ministerie in zijn vervolgingsbeleid hiermede
terdege rekening houden.
Maatschappelijke normstelling.
Het verschijnsel van de openbare naaktrecreatie is in ons land en
daarbuiten reeds enige jaren bekend. Niet alleen in het buitenland maar ook in
Nederland zijn langs de zeestranden door de plaatselijke overheid reeds strand-
gedeelten aangewezen waarop men naakt kan zonnebaden al dan niet in combinatie
met naakt zwemmen. Wel is het zo - althans in Nederland - dat deze strandgedeel-
ten, hoewel publiekelijk toegankelijk, duidelijk zijn gemarkeerd zodat niemand
- zijns ondanks - geconfronteerd behoeft te worden met deze vorm van recreatie.