-6-
gewest. De VOORZITTER zegt hierop dat ook het College erkent dat niet alles optimaal
verloopt. Het zou goed zijn als meer helderheid verkregen kon worden over de toe
komstige taakverdeling rijk-provincie-gemeente, met daartussen als hulpstructuur het
stadsgewest. In dit kader moeten ook de functies van het stadsgewest ter discussie
blijven wat in de toekomst consequenties zou kunnen hebben voor de bestuursstructuur
In dit verband herinnert de VOORZITTER aan de lopende kwestie van de nieuwe taak in
zake de vuilverwerking.
Zo is het College ook van mening dat de eis van eenstemmigheid, dus in feite het ve
torecht van elke deelnemende gemeente, zou moeten vervallen. Een meerderheid van
2/3 of 3/4 der aangesloten gemeenten zou voldoende moeten zijn.
Met de Heer Aarts is de VOORZITTER van mening dat het niet juist is min of meer op
voorhand al te besluiten een groot aantal gemeenten op te heffen uitsluitend op
grond van het inwonertal. Het is heel goed mogelijk dat er kleine gemeenten zijn van
3 of 4 duizend inwoners waar het goed gaat. Andersom is het denkbaar dat het in gro
tere gemeenten minder vlot verloopt. Het inwonertal is een slechte normstelling.
Evenmin als de Heer Aarts is het College geporteerd voor een vierde bestuurslaag.
Dat wordt het feitelijk pas bij rechtstreekse verkiezing van de gewestraadsleden.
In de huidige situatie steunt de gewestraad rechtstreeks op de gemeentebesturen, zo
als al eerder betoogd betekent dit: verlengd lokaal bestuur.
De Heer Van Yperen heeft gewezen op het Openbaar Lichaam Rijnmond. De VOORZITTER kan
hier aan toevoegen de agglomeratie Eindhoven, maar dan wijst hij er toch meteen op
dat momenteel bij de gemeentebesturen in die agglomeratie grote huiver blijkt te be
staan tegen dat gewest. Daar heeft men een rechtstreeks gekozen orgaan wat geen
enkele verantwoording meer aflegt aan de gemeentebesturen, waar de gemeentebesturen
geen vat meer op hebben. En daar blijkt nu ernstige tweespalt te ontstaan. Reden te
meer om uitgroei naar een dergelijke situatie niet te forceren.
Drie jaar geleden is inderdaad gesproken over rechtstreekse verkiezingen, een reac
tie op een toenmalig voorstel van de stadsgewestraad. Toen is inderdaad de opvatting
gehuldigd dat althans een deel van de leden rechtstreeks gekozen zou moeten worden.
Op dit moment denkt het College hier echter anders over. Er is intussen ook meer
ervaring opgedaan met het gewest. Zo is uiteraard ook denkbaar dat in de komende ja
ren de opvattingen een verdere evolutie ondergaan.
De Heer Platzbeecker heeft er op gewezen dat bijna zeker is dat er landelijk iets
gaat gebeuren. De VOORZITTER zegt te erkennen dat de 2e Kamer b.v. zou kunnen beslui
ten dat Noord-Brabant in meerdere mini-provincies moet worden verdeeld. Zou dat b.v.
leiden tot een mini-provincie West-Brabant dan zal de situatie opnieuw bezien moe
ten worden. Op dit moment blijft het College van mening dat een tweedeling of drie
deling moet worden afgewezen.
De Heer Willemsen heeft gezegd dat de burger zich ook in het provinciale bestuur wel
herkent. Op grond van historische, sociale en culturele redenen is dat zeker wel het
geval, maar naar de mening van het College NIET om bestuurlijke redenen.
De burger heeft bestuurlijk nauwelijks iets te maken met de provincie. De provincie
heeft een toezichthoudende taak op de gemeentebesturen, maar heeft nauwelijks een
aanwijzende taak naar de burgers toe. Wel zijn b.v. Gedeputeerde Staten beroepsor
gaan voor de burger als die het niet eens mocht zijn met beslissingen van gemeente
besturen. Feit is echter dat een provinciaal bestuur voor een burger van een geheel
andere dimensie is dan een gemeentebestuur waar hij zich nauw bij betrokken voelt.
Het politieke overleg, waarop de Heer Van der Westerlaken doelde, blijft beperkt tot
één partij. Formeel is daar niets tegen te doen; men-maakt gewoon gebruik van het
recht tot vergaderen, het recht van vrije meningsuiting.
De Heer VAN DER WESTERLAKEN zegt dat hij alleen bedoelt te constateren,
dat hier toch enigszins een ontwikkeling is naar de 4e bestuurslaag die we niet wil
len.
De VOORZITTER antwoordt dat in de gehele samenleving een tendens naar po
litisering merkbaar is. Het lijkt een soort modeverschijnsel.
Het College is van oordeel dat op deze ontwikkeling zeker niet vooruitgelopen moet
worden, en daarom de keuze voor model 1.
De Heer VAN TETERING zegt nog even te willen onderstrepen dat althans het
C.D.A. ten deze niet op één lijn gesteld moet worden met de P.V.D.A. Wel is er een
intergemeentelijk C.D.A.-contact met én raadsleden én andere leden van het C.D.A.
maar nog nimmer is exact de agenda van het stadsgewest behandeld of besproken. Het