goede gesprekken uit gekomen.
WETHOUDER VAN GILS zegt te zullen laten informeren bij de V.N.G. of er
over de kostenverdeling tussen het rijk en de gemeenten als iets bekend is.
Met de opmerking van de Heer Rops bij voorkeur alle ouders er bij te betrekken heeft
de WETHOUDER geen moeite. Dit zal onder de aandacht van de schoolbesturen gebracht
worden.
Zonder hoofdelijke stemming wordt hierna besloten zoals op de agenda voor
gesteld.
13. VOORSTEL TOT HET INSTEMMEN MET EEN NIEUWE VERORDENING OP HET GEBRUIK VAN HET
REGIONAAL WOONWAGENCENTRUM BREDA:
De Heer BEEREPOOT merkt op dat gesproken wordt van 60 hoofdbewoners. Hij
meent zich te herinneren dat de huidige minister van C.R.M. ook wel eens gezegd heeft
dat er maximaal 40 woonwagens op een kamp aanwezig mogen zijn. Hij vraagt of 60 een
haalbare zaak is.
De Heer VAN DER WESTERLAKEN zegt dat in het voorstel staat "dat er gerede
twijfel bestaat of de (16 jaar oude) verordenincr na de inwerkingtreding van' de nieuwe
gemeenschappelijke regeling van 1978 nog wel van kracht is". Hij vraagt ten opzichte
waarvan die twijfel nu eigenlijk bestaat. Is de nieuwe gemeenschappelijke regeling
van 1978 al van kracht, of komt deze daarvoor in de plaats, of is het andersom
Aan de Heer Beerepoot antwoordt de VOORZITTER dat de Minister ook wel een
andere norm hanteert. Een aantal van 15 vindt hij maximaal aanvaardbaar op een woon
wagencentrum: dat is een bestuurlijk beheersbaar geheel, dus de ideale norm.
De Heer BEEREPOOT meent dat 15 een minimum is.
De VOORZITTER antwoordt dat dit zeker niet het geval is, dat is in de pers
verkeerd overgekomen. 15 is een maximum, daarover is nog onlangs in het Woonwagen
schap uitvoerig gediscussieerd. Als er méér moeten komen in een gemeente, dan nooit
meer dan 15 in één centrum en dan maar elders een nieuw centrum. Er moet dus onder
scheid gemaakt worden tussen de grootte van een centrum en het aantal woonwagens in
een gemeente. In Breda is er nu een overbevolking. Er zijn ongeveer 160 woonwagens,
wat een veel te groot aantal is. De bedoeling van decentralisatie is uiteraard om
die grote druk op een stad als Breda te verlichten. In ieder geval Zullen er een 60
in Breda moeten blijven, zo is afgesproken tussen het Woonwagenschap en de stad
Breda.
Wat de geldigheid van de regeling betreft antwoordt de VOORZITTER aan de Heer Van der
Westerlaken dat de oude gemeenschappelijke regeling is herzien. Daarom moet ook deze
verordening aangepast worden. Totdat die aanpassing van kracht is geworden geldt nog
de oude verordening. Verordening en gemeenschappelijke regeling zijn dus op zichzelf
twee geheel verschillende zaken.
Zonder hoofdelijke stemming wordt hierna besloten zoals op de agenda is
voorgesteld.
14. VOORSTEL BETREFFENDE WIJZIGINGEN VAN DE BEGROTING 1978 VAN HET WOONWAGENSCHAP
BREDA BETREFFENDE GRONDAANKOPEN TE TETERINGEN EN OOSTERHOUT IN VERBAND MET DE
REALISERING VAN WOONWAGENSTANDPLAATSEN:
De Heer PAULUSSEN vraagt of hierbij ook agendapunt 15 betrokken kan worden.
De VOORZITTER zegt hiertegen geen bezwaar te hebben, zodat ook aan de orde
is:
15. VOORSTEL BETREFFENDE EEN ONTWERP-WIJZIGING VAN DE BEGROTING 1979 VAN HET WOON-
SCHAP BREDA VERBAND HOUDENDE MET HET PLAN TOT INRICHTING VAN EEN WOONWAGENCENTRUM
TE OOSTERHOUT:
De Heer PAULUSSEN merkt op dat een standplaats voor een woonwagen
62.500,kost. Hij vraacft of de woonwagenbewoners daarvoor ook een vergoeding moe
ten betalen. Welke burger krijgt zomaar 62.500,
De Heer AARTS constateert dat het normale inrichtingsbedrag ad 55.000,
met 7.500,per staanplaats overschreden wordt. Dat meerdere wordt omgeslagen
over de deelnemende gemeenten. Hij vraagt of dit ook geldt voor de straks in de di
verse gemeenten op te richten kampen. Verder zou hij graag willen weten of er ook
nog planschade bij kan komen en wie dat moet gaan betalen. Overigens zou hij ook