-2- letsel om van gemeentewege een vergoeding aan een kerkgenootschap te ver lenen ten behoeve van het geven van godsdienstonderwijs op openbare lagere scholen, zij het dan ook dat deze vergoeding behoort te geschieden op grond van een algemeen verbindende regeling. In artikel 42 van de Lager-onderwijswet is vervolgens onder meer gesteld: - het schoolonderwijs wordt onder het aanleren van gepaste nuttige kundighe den dienstbaar gemaakt aan de ontwikkeling van de verstandelijke vermogens van de kinderen, aan hun lichamelijke oefening en aan hun opleiding tot alle christelijke en maatschappelijke deugden; - de onderwijzer onthoudt zich van iets te leren, te doen of toe te laten wat strijdig is met de eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden; - het geven van godsdienstonderwijs blijft aan de godsdienstleraren overge laten. 2.2. Bepalingen inzake het godsdienstonderwijs op bijzondere scholen. Volgens artikel 90 van de Lager-onderwijswet 1920 kan het leerplan van de scholen voor gewoon lager-onderwijs vakken omvatten die verband houden met de richting van het onderwijs. Aan deze vakken mogen maximaal 120 uren per jaar worden besteed. Het godsdienstonderwijs valt bij het bijzonder onderwijs binnen het leerplan en het lesrooster. Een en ander heeft tot gevolg dat de gemeente verplicht is de eerste aanschaf fing van leer- en hulpmiddelen voor godsdienstonderwijs, alsmede de vervan ging daarvan bij veroudering van een bestaande methode te bekostigen met toe passing van de artikelen 72 e.v. van de Lager-onderwijswet 1920. De hieruit voortvloeiende exploitatiekosten kunnen bestreden worden uit het zogenaamde bedrag per leerling. 3. Regelingen tot vergoeding van de kosten, verbonden aan het geven van gods dienstonderwijs. Met betrekking tot de vergoeding van de kosten van godsdienstonderwijs be staat geen wettelijke regeling. Uit verschillende uitspraken van de Kroon kan worden gekonkludeerd dat de gemeenten bevoegd zijn een vergoedingsregeling te treffen voor de kosten van beloning van godsdienstonderwijs voor zowel openbare- als bijzondere scholen. Voorwaarde daarbij is dat de regeling een algemeen verbindend karakter heeft en voorts dat de vergoeding niet wordt toegekend aan en/ of uitgekeerd wordt aan een schoolbestuur. 4. In hoeverre is het een taak van de gemeente om terzake te gaan subsidiëren? Standpunt van de rijksoverheid: In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de salariëring van de leerkrachten van de scholen een aangelegenheid is van de rijksoverheid. Het vakonderwijs evenwel wordt door de gemeentelijke over heid vergoed. Volgens een uitspraak van de Kroon kan voor vergoeding van een godsdienstleraar geen beroep op artikel 101 bis - bestemd voor het vakonder wijs - worden gedaan. De centrale overheid heeft de kwestie van vergoeding van het godsdienstonder wijs reeds in 1958 in studie genomen, tot op heden evenwel zonder resultaat. Plaatselijke situatie. Wij zijn van mening dat de scholen in eerste instantie verantwoordelijk zijn voor hetgeen in het leerplan is opgenomen. Bij het bijzonder onderwijs geldt dit - zoals hiervoor reeds is gesteld - ook voor de vakken verband houdende

Raadsnotulen en jaarverslagen

Nieuw-Ginneken - Notulen en bijlagen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 183