-4-
komen, dat is dit zijns inziens een indicatie dat hier sprake is van een delicate en
moeilijke aangelegenheid, met bovendien een principieel karakter.
De Heer PLATZBEECKER wil inhaken op het standpunt van het College, zoals dat is ver
meld op bladzijde 3 van het voorstel. In de tweede alinea, tweede volzin, staat daar:
"het komt ons voor dat redelijke verlangens met betrekking tot het volgen en vergoe
den van godsdienstonderwijs danwel eventueel humanistische vorming op de openbare
basisschool te Ulvenhout gehonoreerd zouden moeten kunnen worden".
Hij gelooft dat het College hiermede aanraakt wat ook in zijn fractie leeft, n.l. dat
een besluit conform het voorstel van B. en W. tevens inhoudt dat ook verzoeken van
stromingen die anders denken dan de hoek waaruit het verzoek is voortgekomen posi
tief benaderd moeten worden.
Wel heeft de Heer PLATZBEECKER moeite met de hoogte van het bedrag en de berekening
ervan. In de berekening wordt uitgegaan van 45 leerkrachten. Dan zijn echter de drie
van de openbare school daarbij inbegrepen, terwijl nergens staat aangegeven dat er
ook van de zijde van die school verzoeken om participatie zijn gedaan.
Het voorstel vermeldt alleen dat het godsdienstonderwijs aan de kinderen van de open
bare school verzorgd wordt door moederhulpen en dat de districtskatecheet ook in de
ze situatie begeleiding kan geven.
Wordt niet van 45 leerkrachten uitgegaan, doch van 42, dan zou het subsidiebedrag da
len van 21.500,naar 20.065,50.
Uit het verslag van de werkzaamheden van de districtskatecheet blijkt dat er 4 ge
sprekken zijn geweest met hoofden van scholen en pastores en gedeelten van de school
teams in Bavel, en 5 van zulke gesprekken op de Mariaschool. Verder wordt vermeld
dat er met de Rosmolenschool en Mattheusschool contacten aan het groeien zi. jn. Daar
is dus kennelijk nog niet veel gebeurd.
Op grond van een kwart wekelijks lesuur per leerkracht komt de Heer PLATZBEECKER ver
volgens aan een totaal van 585 werkuren waarvoor subsidie wordt gevraagd. Hij vraagt
wat de katecheet daar dan in feite als tegenprestatie voor doet.
Wat het voorstel daarover op bladzijde 3 (bij de liggende streepjes) vermeldt is wel
mooi, maar inhoudelijk kan men er alle kanten mee uit.
De Heer PLATZBEECKER zou dus graag weten wat de aktiviteiten-planning van januari tot
december is. Hij vindt dat daarop van gemeentewege controle mogelijk moet zijn.
WETHOUDER VAN GILS zegt in antwoord op de gemaakte opmerkingen dat zijns
inziens het woord leraar kan blijven staan: een leraar is inderdaad ook een onder
wijzer. Met de Heer Willemsen is hij het eens dat de zinnen op bladzijde 4 wel erg
lang zijn. Gestreefd zal worden naar kortere en meer duidelijke zinnen.
Over de vraag waarom artikel 4 niet aangepast is zegt DE WETHOUDER dat dit uit de
gang van zaken na de bewuste commissievergadering te verklaren is. Het raadsvoorstel
dat aanvankelijk is gemaakt, is in de Commissie Welzijn aan de orde geweest, daarna
heeft opnieuw overleg met het Dekenaat plaats gehad, en toen was de conclusie dat de
oorspronkelijke versie goed was. Daarom is die tekst ongewijzigd gebleven.
De aanvrage dateert inderdaad van einde 1976. Het vorige College heeft overleg ge
pleegd met andere gemeenten en dat heeft nogal wat tijd in beslag genomen. Nu is het
zo dat Nieuw-Ginneken de enige gemeente is die nog geen overeenkomst met het Dekenaat
heeft. Erg delicaat ligt deze kwestie dus niet meer.
Met de Heer Platzbeecker is de WETHOUDER het eens dat de voorgestelde regeling niet
alleen van toepassing is op het bijzonder onderwijs maar ook op het openbaar onder
wijs. Dit pleit er overigens voor om inderdaad van "leraar" te blijven spreken en
niet van "katecheet", omdat de mogelijkheid bestaat dat ook voor het openbaar onder
wijs van de hier bedoelde diensten gebruik zal worden gemaakt (dan wellicht niet ten
dienste van de onderwijsteams doch ten dienste van de moederhulpen)
Wat het aantal van 45 betreft merkt de WETHOUDER verder nog op dat als een bepaalde
school niet mee zou doen er ook niet voor zal worden betaald: de afrekening geschiedt
op basis van de verrichte prestaties. Het voorgestelde krediet moet dus gezien worden
als een maximum.
Het is zelfs zo dat het Dekenaat op dit moment nog niet over voldoende personeel be
schikt om op basis van deze verordening alle scholen een kwart uur per leerkracht
begeleiding te geven.
WETHOUDER VAN GILS wijst in dit verband op artikel 5.
Verder is het zo dat er tussen de gemeenten een zekere solidariteit in de betaling