-6-
ring komen. Zo kwam het dat aan v.d. Broek een tijdelijke vergunning voor een schuur
is verleend, welke vergunning van jaar tot jaar verlengd is met toestemming van Rijks
waterstaat
De tijdelijkheid van die bouwvergunning is uitdrukkelijk gekoppeld aan de tijdelijk
heid van het volledige bedrijf. Dat is de tweede basisredenering van het collecte ge
weest, in het verleden en nu nog.
Het College is van mening dat dit bedrijf er is in strijd met het plan. Deze strijdio-
heid lost zichzelf echter op wanneer de rijksweg er komt. Duidelijk is ook aan v.d.
Broek medegedeeld dat aan een hervestiging ter plaatse niet kon worden gedacht. Daar
voor zou men moeten uitwijken naar een gemeente met industrie- en handelsterreinen,
zoals b.v. in Breda. Nieuw-Ginneken heeft zulke terreinen niet.
De beroepskwestie betreft de bouw van een schuur bij een voormalige boerderij aan de
Chaamseweg, schuin tegenover het bedrijf. De bouw is nodig geworden doordat de oude
is afgebrand en in zo'n situatie mag de eigenaar datgene wat afgebrand is herbouwen.
Wat het College betreft behoeft dit niet eens te gebeuren op dezelfde plaats als de
verwoeste schuur, als het maar niet is aan het hoofdgebouw, en maximaal in dezelfde
omvang als wat afgebrand is.
De Heer v.d. Broek nu heeft een verzoek ingediend voor een veel grotere schuur, met
bovendien een afwijking qua vormgeving, waardoor de nieuw te bouwen schuur zich hele
maal niet verdraagt met het landelijk karakter van de omgeving.
Zou de Raad toch op het beroep van de Heer v.d. Broek ingaan, dan kan ook ieder ander
bij de Raad aankloppen en vergunning vragen voor iets wat in strijd is met het bestem
mingsplan. De enige norm moet dus zijn wat het bestemmingsplan zegt, dat is de basis
voor toetsing van elke aanvrage.
Toen het verzoek van v.d. Broek binnenkwam is aan Gedeputeerde Staten een verklaring
artikel 19 gevraagd. Dat College heeft hier "ja" tegen gezegd. Na de afgifte van die
verklaring is bij het college van B. en W. het inzicht ontstaan dat de nieuwe schuur
gua omvang, vormgeving en aard echter geheel afwijkend van de afgebrande schuur was.
Het Colle e kon toen niet anders dan afwijzend beschikken. Zouden er al in enige inate
verwachtingen gewekt zijn dan is dat toch geen basis om daarom de vergunning te verle
nen. De externe werking van een besluit kan pas beginnen nadat het bevoegde College
een besluit heeft genomen.
In dat geval staat het nu aan de Raad om te oordelen of het College de geldende voor
schriften juist heeft toegepast. Dit is dus een juridische toetsing, aan het door de
Raad zelf vastgestelde bestemmingsplan. Herbouw toestaan van de afgebrande schuur in
dezelfde omvang als voorheen betekent ook geenszins toestemming geven voor herves
tiging van het bedrijf van de Heer v.d. Broek. Een bedrijfsruimte ten behoeve van een
aardappelhandel is op die plaats niet mogelijk, wel dus een landbouwschuur.
De Heer ROPS zegt het eens te zijn met de constatering dat de aanvrage in
strijd is met het vigerende bestemmingsplan en ook met het ontwerp-plan Buitengebied.
Formeel heeft het College dus een juiste beslissing genomen. Hij meent dat het 't besi
zou zijn dat de Heer v.d. Broek een nieuwe aanvrage doet en er daarbij rekening houdt
dat hij bouwt in primair agrarisch gebied. De tekening zou dan niet eens veel gewij
zigd behoeven te worden, b.v. de deuren niet in de zijgevel maar in de voor- en
achtergevel en het dak wat lager.
Hij zegt dus achter de beslissing van het College te staan.
De Heer PAULUSSEN erkent eveneens dat de bouwaanvrage niet past in het be
stemmingsplan noch in het toekomstig plan. Hij constateert echter dat er in het ont
werp-plan bedrijven gelegaliseerd zijn domweg ómdat ze er zijn.
Als het perceel van de Heer v.d. Broek niet doorsneden werd door het tracé van de R
58, zou dan ook zijn bedrijf als handelsbedrijf geaccepteerd zijn met waarschijnlijk
beperkte uitbreidingsmogelijkheden
Nu het betreffende perceel wél getroffen wordt door het tracé van de R 58 wordt de
Heer v.d. Broek een vestiginasvergunning onthouden. De Heer PAULUSSEN zegt dit toch
een merkwaardige manier van redeneren te vinden.
Verder merkt hij op dat Gedeputeerde Staten zijns inziens geweten moeten hebben dat d<
nieuwe schuur de dubbele grootte van de vroegere zou krijgen. De Raad zou kunnen over
gaan tot wijziging van het bestemmingsplan of b.v. in het ontwerp-plan dit bedrijf
alsnog kunnen tolereren. Belangrijker echter vindt hij het dat "besturen" niet is het
gebruikt worden door richtlijnen maar het gebruik maken van richtlijnen.
De Heer VAN GESTEL zegt als lid van de beroepscommissie nog te willen opmer
ken dat dit handelsbedrijf niet legaal ontstaan is. De Raad moet beoordelen of B. en