-2-
iets is. Diverse grensoverschrijdende problemen zijn er aan overgedragen. Het is een
orgaan geworden dat dicht bij het gemeentebestuur staat en waarop een gemeenteraad
inderdaad invloed kan uitoefenen.
Het College meent dat een verdere geleidelijke ontwikkeling in deze een goede zaak is,
mits de gemeentebesturen er van nabij bij betrokken blijven. Het verlengd lokaal be
stuur moet aldus norm blijven; géén ontwikkeling tot een vierde bestuurslaag.
Het College kiest dus voor behoud van model 1Dit betekent ook géén politisering van
de stadsgewestraadmaar behoud van territoriale fracties.
Uitgaande van deze keuze is het duidelijk hoe het College denkt over de 3 mogelijkhe
den, door het Stadsgewest aangegeven ten aanzien van de reorganisatie van het binnen
lands bestuur. Model 1 is het behoud van de provincie Noord-Brabant met een provincial'
hulpstructuur. Model 2 betekent eveneens behoud van de provincie maar dan met interge
meentelijke hulpstructuren. Model 3 ziet op verdeling van de provincie in 3 mini-pro
vincies. Het college kiest voor het 2e model en ziet het Stadsgewest dan als een hulp
structuur van de gemeenten, niet als een gewest met eigen politieke identiteit.
Natuurlijk is het huidige Stadsgewest nog niet volmaakt, maar verdere uitbouw met in
achtneming van de grondgedachte van verlengd lokaal bestuur is mogelijk.
Het College kiest dus niet voor een opdeling van Noord-Brabant in 3 provincies. Hier
bij zou het Stadsgewest met het Streekgewest West-Brabant opgaan in een mini-provincie
wat onherroepelijk zou betekenen dat een relatie als nu bestaat tot het Stadsgewest
teniet zou gaan. De relatie zou geen andere worden dan nu met de provincie Noord-
Brabant bestaat.
Een burger voelt zich het meest aangesproken door zijn eigen gemeentebestuur. Hij komt
hiermede in aanraking op allerlei gebied, vanaf het paspoort tot de bouwvergunning en
huisvestingszaken toe. Dan weet men ook het raadslid of de wethouder te vinden.
De burger herkent zich volledig in zijn gemeentebestuur. In grote gemeenten ligt dit
uiteraard anders, maar daar komt men vaak tot binnengemeentelijke decentralisatie en
worden dus aan wijkraden taken opgedragen met de bedoeling weer de afstand bestuur-
bestuurden te verkleinen.
Wanneer het dus zo is dat de burger zijn burgerschap in de gemeente beleeft méér dan
zijn burgerzijn van rijk of provincie dan moet de afstand tot zijn bestuur niet ver
groot worden. Hij kent de weg naar de persoon die hij nodig heeft, ook de weg naar de
administratie. Het is nu al zo dat de burger nauwelijks iets weet van het Stadsgewest.
Voor raadsleden is het soms al moeilijk om het functioneren van zo'n gewest te door
gronden. De burger mist in het gewest een herkenbare bestuurlijke identiteit. Naar de
provincie toe is dit in nog sterker mate het geval. De burger beleeft de provincie
meest in emotionele zin: hij voelt zich Brabander of Geldernaar of Zeeuw, maar niet
in bestuurlijke zin. Dit constaterende is het zo dat door het vormen van een mini-pro
vincie het bestuur van die kleinere provincie niet dichter bij de burger komt dan in
de bestaande provincie het geval is. Hoogstens komt de mini-provincie dichter bij de
gemeentebesturen
Het argument dat een mini-provincie de burger eerder zal aanspreken gaat dus niet op.
Een ander argument is dat een mini-provincie de regionale belangen beter zal kunnen
dienen dan de huidige provincie. In zekere zin is West-Brabant inderdaad een eenheid
binnen de provincie Noord-Brabant, op dezelfde manier als Oost-Brabant een eenheid is,
de Meijerij en de Kempen.
Maar het is de vraag of een miniprovincie beter in staat is de bestaande gewestelijke
problemen op te lossen. Als een grote provincie als Noord-Brabant al moeite heeft met
de zorg voor werkgelegenheid, verkeer, recreatie, ruimtelijke ordening, dan is toch
een grote vraag hoe een mini-provincie zulke problemen zal kunnen aanpakken en als het
nodig is een vuist kan maken tegenover het centraal gezag. De centraliseringstendens
wordt alom onderkend. In het kader van de reorganisatie van het binnenlands bestuur
wordt wel gesproken van decentralisatie, maar tot heden zonder dat ook maar enigszins
duidelijk is op welke terreinen en in welke mate.
Als provincie, regio of gemeente moet men zich sterk maken voor het behoud van de auto
nomie. En juist hier wordt gestreefd naar een overdracht van bevoegdheden van gemeen
ten aan de te vormen mini-provincies, dus een verzwakking van het lokaal bestuur.
Het is waar dat de gehele materie van reorganisatie van het binnenlands bestuur moei
lijk te doorgronden is. Het College is van oordeel dat de gehele toekomstige taakver
deling rijk-miniprovincie-gemeente nog te ondoorgrondelijk is om daar nu al voor te
kiezen. Wel meent het College dat het Stadsgewest nodig is ter behartiging van boven-