-12-
Wat de vuilstort betreft blijft bij de Heer VAN GILS gróte ongerustheid bestaan over
de huidige gang van zaken.
De Heer VAN GESTEL zegt het geheel eens te zijn met wat de Voorzitter ge
zegd heeft over de bedrijven in het buitengebied. De gevaren voor de bedrijfsuitoefe
ning van agrariërs worden steeds groter naarmate meer burgers en meer niet-agrarische
bedrijven zich in het buitengebied vestigen. En dat terwijl de agrariërs in dat ge
bied hun inkomen moeten zien te verwerven. De niet-agrarische bedrijven zouden daar
om niet of slechts zeer beperkt in de gelegenheid mogen worden gesteld om uit te
breiden.
Ten aanzien van de vuilstort heeft hij bedoeld te zeggen dat als de beslissing over
uitbreiding genomen wordt men moet weten welke verplichtingen de exploitant krijgt
opgelegd. Planologisch een beslissing nemen terwijl de aan de hinderwetsvergunning
te verlenen voorwaarden niet bekend zijn vindt hij erg moeilijk.
De Heer VAN DER WESTERLAKEN zegt het wel eens te zijn met de filosofie dat
het buitengebied eigenlijk voor de agrariër is, maar toch blijft hij pleiten voor een
flexibel beleid als een niet-agrarisch bedrijf uitbreiding nodig heeft, zeker zolang
de gemeente niet over een bedrijventerrein beschikt.
Het bevreemdt hem verder dat de provincie wat betreft de vuilstort geen gevaar voor
de volksgezondheid aanwezig acht. Als er eenmaal gif in het grondwater wordt gecon
stateerd is het te laat Daarom bepleit hij betere controle vóóraf. Gezien de ont
wikkelingen van de laatste tijd verklaart hij zich tegen elke uitbreiding van de
vuilstort, zolang geen betere preventieve controle verzekerd is.
De Heer VAN YPEREN komt nog eens terug op het aantal jaren dat een bedrijf
in het buitengebied gevestigd moet zijn om in aanmerking te komen voor uitbreiding.
Het College stelt die termijn op 10 jaren. Dezelfde motivering zou echter ook kunnen
worden toegepast als deze termijn b.v. 6 jaren zou worden. Dan kan een aantal bedrij
ven dat nu in moeilijkheden dreigt te komen weer geholpen worden. Dat agrarische be
drijven om milieutechnische redenen niet kunnen uitbreiden ligt niet aan de niet-
agrarische bedrijven daar, maar aan de burgers in het buitengebied.
Wat de vuilstort betreft onderstreept de Heer VAN YPEREN dat de bedoeling van zijn
motie is belanghebbenden gelegenheid te geven meteen bij de Raad eventuele bezwaren
kenbaar te maken. De Raad is het directe bestuur, niet Gedeputeerde Staten.
De Heer VAN DUN zegt eveneens te willen pleiten voor zo goed mogelijk con
trole op de vuilstort. Ook hij zou voor de niet-agrarische bedrijven de termijn van
10 jaren willen zien teruggebracht, b.v. tot 5 jaren.
De Heer PAULUSSEN handhaaft zijn idee om de niet-agrarische bedrijven tege
moet te komen door het verlenen van tijdelijke bouwvergunningen, in afwachting van de
realisering van een bedrijventerrein.
Hij stelt zich achter de motie van de Heer Van Yperen ten aanzien van het buiten het
plan laten van de vuilstort Bavel.
De Heer BEEREPOOT zegt dat zijn fractie het beleid van het College ten aan
zien van de bedrijven iri het buitengebied steeds gesteund heeft. Ook voor de toekomst
wil de fractie dit beleid blijven onderschrijven, al wil hij opmerken dat er wel een
verschil is tussen de incidentele uitbreidingen die in het verleden bij deze bedrij
ven hebben plaatsgevonden en het feit dat deze bedrijven nu voor lange termijn ge
bonden worden aan een bepaald oppervlak. Is wellicht ten deze nog enige verruiming
mogelijk
De VOORZITTER zegt na al deze opmerkingen behoefte te hebben aan beraad met
de leden van het College. Hij schorst de vergadering voor 10 minuten.
Na heropening deelt hij mede dat het College de motie van de Heer Van Yperen ten aan
zien van de vuilstort overneemt. Dat betekent dus dat dit gebied buiten de vaststel
ling van dit bestemmingsplan blijft, met straks opnieuw ter-visielegging, mogelijk
heid van bezwaarschriften, enz.
Wat het College betreft, is de begrenzing dan de bestaande vuilstort het oostelijke
gedeelte. Vanavond zou dus wél vastgesteld worden dat het westelijk deel agrarisch
terrein wordt, maar dat voor het oostelijk gedeelte en de bestaande vuilstort een
nieuwe procedure gaat lopen. Vooroverleg met de provincie is daarvoor niet meer nodig.
De Heer VAN YPEREN zegt dat hij het hiermede eens is.
De VOORZITTER constateert dat op dit onderdeel dus het bestemmingsplan 1948
herleeft. Om te voorkomen dat zich herhaalt wat na 8 januari is gebeurd stelt hij
voor om voor het nu buiten het bestemmingsplan buitengebied gelaten deel meteen een