IS
Gemeente nteuw-Ginneken
^/Raadsvergadering
30 juni 1981
Agenda Nr. 12
Klass. Nr. -1.855.42
Onderwerp:
Voorstel tot vaststelling van de minimale groeps
grootte per cursus voor de sector beeldende- en
dramatische vorming van het Instituut Musische
Vorming.
Ulvenhout, 17 juni 1981
Aan de Raad,
Van de Beheerscommissie Musische Vorming werd bij brief van 27 april
1981 een nota ontvangen, waarin richtlijnen worden voorgesteld m.b.t. de minimale
groepsgrootte, die aanwezig moet zijn, voordat een cursus in de sector beeldende
en dramatische vorming gestart mag worden. Tevens geeft de Beheerscommissie in
genoemde nota aan, welke aanmeldingen mogen meetellen in de bepaling van de groeps
grootte en welke niet; het gaat hier om de begrenzing van het verzorgingsgebied van
het Instituut Musische Vorming. De betreffende nota gaat bij dit voorstel als Bijlage I.
Uw Raad heeft in hun vergadering van 13 maart 1979 besloten, dat per
cursus in de sector beeldende en dramatische vorming van het Instituut een minimale
groepsgrootte van 15 deelnemers aanwezig dient te zijn, voordat een cursus gestart
mag worden.Dit besluit was in overeenstemming met een door het Ministerie van CRM
op dat moment gehanteerde norm.
In de afgelopen tijd zijn er echter telkens weer problemen opgetreden
in verband met de 15-deelnemers-norm, daar deze in de praktijk veelal niet haalbaar
bleek. De als Bijlage II en III bijgevoegde overzichten tonen duidelijk deze problematiek.
Met name uit Bijlage III blijkt, dat gemiddeld slechts bij uitzondering aan de geldende
norm voldaan is. De Beheerscommissie schrijft in haar nota onder punt 2, dat het
Instituut Musische Vorming in een bijzondere situatie verkeert, aangezien het een
relatief klein verzorgingsgebied kent. Een vergelijking met andere instituten voor
kunstzinnige vorming leert, dat zulks inderdaad het geval is; dit zou verklaren, waarom
slechts bij uitzondering aan de norm voldaan kan worden. De Beheerscommissie verbindt
hieraan de conclusie, dat de geldende norm van 15 deelnemers per cursus moeilijk
toepasbaar is op het Instituut en dat derhalve verlaging van de norm naar 10 deelnemers
per cursus meer toegesneden is op de plaatselijke situatie.
Wij delen de zienswijze van de Beheerscommissie en stellen U derhalve
voor de minimale groepsgrootte, die aanwezig moet zijn, voordat een cursus in de
sector beeldende- en dramatische vorming gestart mag worden, vast te stellen op
10 personen. Voor de goede orde moet hieraan worden toegevoegd, dat de inmiddels
doorgevoerde decentralisatie van het sociaal-cultureel werk, waaronder de kunstzinnige
vorming, aan de gemeentelijke overheid alle beleidsruimte geeft om een andere norm
vast te stellen dan de eerder landelijk gehanteerde norm van 15 deelnemers per cursus.
In afwijking van het voorstel van de Beheerscommissie zijn wij echter
van oordeel, dat de norm van minimaal 10 personen per cursus absoluut gehanteerd
moet worden. Als op een -nader te bepalen- peildatum aan het begin van het cursus
jaarervoor een bepaalde cursus minder dan 10 aanmeldingen zijn, dan mag deze cursus
niet worden gestart. Wij delen dus de opvatting van de Beheerscommissie niet,dat
een cursus toch gestart kan worden, ook als er^minder dan 10 aanmeldingen zijn,
mits er maar concrete aanwijzigingen zijn, dat zich binnen afzienbare tijd wél 10
of meer deelnemers voor de betreffende cursus zullen aanmelden. Naar ons oordeel
zouden bij hantering van een dergelijke richtlijn precies dezelfde interpretatieproblemen
ontstaan, zoals die zich tot nu toe voordeden bij de norm van 15 deelnemers per cursus.
Los daarvan achten wij het risico dan te groot, dat de door de Beheerscommissie
voorgestelde werkwijze tot een grote scheefgroei tussen de kosten van een cursus
(met name cursusmateriaal en salariskosten) en inkomsten van een cursus (via deel-
nemersgelden) zal leiden, dit in vergelijking met de huidige situatie.