-2-
In een eerste contact hieromtrent met de directie van de Woningbouwver
eniging op 21 juni 1979 werd medegedeeld dat het bestuur in principe had besloten tot
verkoop van 8 woningwetwoningen te willen overgaan, deel uitmakende van een complex
dat in 1948 werd gebouwd in de Grimhuysenstraat te Ulvenhout. Daartoe zou echter van
de zijde van de Woningbouwvereniging geen verdere actie worden ondernomen alvorens
het standpunt van de gemeente over de wenselijkheid tot verkoop van woningwetwoningen,
neergelegd in een op te stellen beleidsplan, bekend zou zijn. Op dat moment reeds is van
de zijde van de gemeente opgemerkt dat een beleidsuitspraak over de wenselijkheid van
- naar huurklasse eventueel gedifferentieerde - verkoop van woningwetwoningen geen be
tekenis heeft indien de Woningbouwvereniging als eigenaresse van de woningwetwoningen
in deze gemeente van den beginne af een proces van verder denken in die richting mede
bepaald en dat zonder vóóraf in te nemen standpunten.
Bepaald verrast waren wij dan ook toen het bestuur van de Woningbouw
vereniging in een notitie bij brief d.d. 10 juli 1979 aan ons College te kennen gaf op grond
van voornamelijk argumenten, liggende in de belangensfeer van de woningbouwverenigingen
in het algemeen, weinig of niets voelen voor verkoop van bestaand woningbezit. Niet ontkend
kan wórden dat er in genoemde notitie zaken naar voren zijn gebracht die ook wij vanuit
de gemeentelijke optiek kunnen onderschrijven, doch er zijn zeker bezwaren aan te voeren
tegen de vrij algemene en eenzijdige benadering van het ja of nee verkopen van woningwet
woningen door het bestuur van de Woningbouwvereniging zonder dat er diepgaand op de
plaatselijke situatie in deze gemeente is ingegaan. Het uitspreken van een voornemen
om verspreid over de verschillende woningen naar indeling in huurklasse sommige ervan
aan de bewoners te willen verkopen betekent nog niet dat daadwerkelijk daartoe wordt
overgegaan. Individuele factoren van de zijde van de bewoners (inkomen, duur van de be
woning e.d.) zijn in belangrijke mate daartoe mede bepalend.
Wij hebben ook in nog verschillende gesprekken nadien met het bestuur van
de Woningbouwvereniging niet de indruk gekregen, dat een genuaceerder standpunt in deze
zaak zal worden ingenomen. Bij brief van 25 maart 1981 tenslotte hebben wij nog eens
nadrukkelijk aan het bestuur gevraagd een definitief standpunt te bepalen over zijn even
tuele bereidheid tot verkoop van woningwetwoningen aan de bewoners in het algemeen
en van enkele verspreid liggende woningwetwoningen in zgn. "gebroken complexen" (o.a.
Kerkeind te Bavel) in het bijzonder. Het antwoord van het bestuur d.d. 8 mei 1981 spreekt
in dit opzicht duidelijke taal.
Wij zijn ons ervan bewust, dat niet alle facetten die in dit kader aan de
orde zouden moeten komen volledig zijn belicht. Vervolgens menen wij echter dat een
uitvoerige voorbereiding welke vooraf dient te gaan aan een voorstel onzerzijds aan Uw
Raad tot vaststelling van een "beleidsnota verkoop woningwetwoningen" géén zin heeft
als de eindconclusie moet luiden dat de eigenaresse van de woningwetwoningen in deze
gemeente niet bereid is tot overdracht aan bewoners van woningen die daarom verzoeken
mede te werken ook nadat zou zijn vastgesteld dat het algemene volkshuisvestingsbelang
in deze gemeente met de verkoop van een aantal woningwetwoningen niet zou worden
geschaad.
Indien Uw Raad hiermede instemt zijn wij voornemens in deze geest de
Staatssecretaris van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening te berichten.
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN NIEUW-GINNEKEN,
De Secretaris, De Burgemeester,
B.M. van Oers, wnd. M. van de Ven.