1
-2-
Zoals het Hoogheemraadschap ook schrijft kan onder bepaalde klimatologische omstandig
heden een concentratie in de vervuiling ontstaan waardoor toch enige stank mogelijk wordt.
Aan de hand van het ter inzage gelegde kaartje zet de VOORZITTER uiteen waar de bennon-
steringspunten liggen en waar de zuurstofinstallatie en de stortberg zijn gesitueerd.
De Heer VAN YPEREN vraagt hoe vaak en wanneer de contra-monsters door
het Hoogheemraadschap worden genomen omdat periodiek een ruim begrip is; als het op
dezelfde manier geschiedt als door de provincie, 1 maal in de 11/2 jaar, dan lijkt hem
die contra-opname weinig zin te hebben.
De VOORZITTER stelt de tegenvraag of er twijfels bestaan aan de juistheid
van de controles door de Grontmij.
De Heer VAN YPEREN is van mening dat pas van twijfel gesproken kan worden
als regelmatig gehouden contra-monsters inderdaad verschillen aantonen. Hij acht daarom
meer inzicht in de frequentie waarin contra-monsters worden genomen noodzakelijk.
Na enige discussie zegt de VOORZITTER toe dat aan het Hoogheemraadschap
zal worden gevraagd bij de volgende rapporten op te geven wanneer contra-monsters zijn
genomen. Hierna worden dit en de overige stukken zonder hoofdelijke stemming voor kennis
geving aangenomen.
3. VOORSTEL TOT VASTSTELLING WIJZIGING VAN HET ALGEMEEN AMBTENARENREGLE-
MENT DER GEMEENTE NIEUW-GINNEKEN, WACHTGELDVERORDENING, UITKERINGS-
VERORDENING EN DE UITKERINGSVERORDENING VRIJWILLIG VERVROEGD UITTRE
DEN:
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten zoals op de agenda
voorgesteld.
4. VOORSTEL TOT VASTSTELLING VAN DE 32e WIJZIGING VAN DE BEGROTING 1980:
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten zoals op de agenda
voorgesteld.
5. VOORSTEL MET BETREKKING TOT DE BEGROTING 1981 VAN HET STADSGEWEST
BREDA:
De Heer BEEREPOOT begint met een algemene opmerking. Hij is van mening
dat door het Stadsgewest meer toelichting verschaft dient te worden op de begroting
opdat een duidelijker inzicht verkregen kan worden in het voorgenomen beleid in het nieuwe
begrotingsjaar. Dit is op zijn plaats omdat er nogal wat zaken ter discussie staan zoals
de mogelijke beleidswijzigingen van de centrale overheid waarbij taken worden afgeschoven
naar o.a. de provincies. Van meer technische aard is de vraag of niet uitgesplitst aangegeven
kan worden welke bestemmingen het Stadsgewest wil geven aan de reserve van 700.000,--.
Volgens de toelichting is deze reserve ontstaan o.a. door opheffing van het uitzendbureau
en van de regio Land van Heusden en Altena en worden reserveringen opgenomen voor
onderzoekingen, o.a. ten behoeve van de commissie afvalverwerking. f
Ook de Heer PLATZBEECKER is van mening dat het Stadsgewest een duide
lijkere toelichting op de begroting behoort te geven. Daarnaast wil hij graag weten wanneer
naar verwachting de besprekingen tussen het Stadsgewest en de gemeente Breda over
de 7%-regeling brandweer afgerond zullen worden en wat de te verwachten uitkomst daar
van is. Een tweede vraag heeft betrekking op het ambulancevervoer. Het kontrakt met
de firma Bruins te Oosterhout is opgezegd. Het acute ambulancevervoer vindt plaats vanuit
de brandweerkazerne te Breda. Nu heeft Nieuw-Ginneken juist vanwege de tijd, die nodig
is om diverse punten in deze gemeente te bereiken besloten een vrijwillige brandweer
op te richten. In het verlengde daarvan vraagt hij zich af hoe het college de organisatie
van het ziekenvervoer ziet in acute situaties vanuit Nieuw-Ginneken naar een ziekenhuis.
De Heer WILLEMSEN merkt op dat in de brief van het Dagelijks Bestuur van
het Stadsgewest, d.d. 10 december 1980, kenbaar is gemaakt dat eventuele bezwaren
vóór 23 februari ingediend moeten worden. Deze zaak wordt behandeld in de raadsvergade
ring van 24 februari 1981. Hij vraagt zich danook af of indiening van eventuele bezwaren
nog nut heeft en waarom de begroting van het Stadsgewest niet op 13 januari is behandeld.
Bij het punt schoolpsychologie vraagt hij zich af hoe men van een verkeerde opgave van
aantallen leerlingen heeft kunnen uitgaan. Ook wil hij weten of bij de verhoging van de
bijdrage met 31 cent is uitgegaan van het oorspronkelijke bedrag of van het verlaagde
bedrag na beëindiging van de dienstverlening in Rucphen. Zijn derde vraag richt zich op
het punt van de verschillende vermelding van de bijdrage, op blz. 3 staat 4,68 per inwoner
vermeld en op blz. 4 4>®