De Heer WILLEMSEN vraagt of bij deze regeling iemand toch nog een eigen
antenne op het dak mag plaatsen.
De VOORZIT TER antwoordt dat art. 10 van de verkoopvoorwaarden een algemeen
kettingbeding inhoudt, wat van toepassing is op alle voorwaarden bij een eventuele overdracht
van grond en opstal aan derden. De gedoogplicht geldt altijd voor de eerste eigenaar en
impliciet ook voor diens huurder.
De Heer BEEREPOOT spitst zijn vraag toe op de situatie waarin iemand zelf
niet aansluit maar wel de kabel moet doorlaten naar een ander perceel.
De VOORZITTER is van mening dat dit civielrechtelijk kan worden afgedwongen
op basis van dit artikel.
De Heer BEEREPOOT meent dat het artikel alleen van toepassing is op de kabel
die voor de eigen aansluiting wordt gelegd.
De VOORZITTER zegt toe dat dit en de kwestie van het onderhoud aan de kabel
nog eens juridisch getoetst zullen worden.
De Heer VAN YPEREN vraagt zich af of het niet verstandig is de voorwaarden
van de maatschappij die het signaal levert op te nemen in de algemene verkoopvoorwaarden;
deze zijn reeds juridisch getoetst.
De VOORZITTER antwoordt dat alleen algemene regelingen gegeven moeten
worden en dat geen casus-regelingen in de algemene verkoopvoorwaarden thuishoren.
De volgende vraag van de Heer VAN YPEREN is of het college reële plannen
nneft omda* deze voorwaarde nu wordt opgenomen.
De VOORZIT TER licht toe dat de bedoeling van deze voorwaarde is het scheppen
van een gedoogplicht voor een nutsvoorziening, met name ook een centrale-antennekabel,
zoals dat ook voor water, gas en elektriciteit zou moeten gelden. Over concrete plannen
op dit gebied zal wethouder Verkooijen bij punt 25 nadere mededelingen doen..
De Heer WILLEMSEN vraagt zich af of het met deze voorwaarde toch mogelijk
is dat iemand die niet aansluit wel zelf een antenne op dak plaatst.
De VOORZITTER antwoordt dat dit in de bouwverordening is geregeld en daarin
/erboden is, maar Burgemeester en Wethouders hebben een ontheffingsbevoegdheid en maken
daarvan ook gebruik voor de 27 MC'ers. De verbodsbepaling op antennes in de bouwverorde
ning is daarin destijds opgenomen om bij aanleg van een centrale antenne-inrichting de
bevoegdheid te hebben om een eind te maken aan het woud van particuliere antennes.
Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming besloten zoals voorgesteld met inacht
neming van een eventuele aanpassing zoals boven omschreven, na juridische toetsing.
21. VOORSTEL TOT VASTSTELLING RICHTLIJNEN VOOR DE VERKOOP VAN BOUWGROND
IN BESTEMMINGSPLAN "DE BUNDER":
De Heer PLATZBEECKER vraagt waarom er in de richtlijnen onder punt 2 wordt
gesproken over een volwaardige particuliere huurwoning en bij punt k over een particuliere
huurwoning. Het verschil daartussen is hem n:et geheel duidelijk. Dan betreurt zijn fraktie
het ten zeerste dat er een zekere discriminatie wordt toegepast door voor autochtonen
een huurperiode van 3 jaar toe te passen en voor allochtonen een periode van 5 jaar te
hanteren.
De Heer ROPS vraagt of punt 7 nieuw is danwel als dit reeds langer was opgeno
men of daaraan vaak toepassing wordt gegeven en graag een voorbeeld daarvan.
De Heer WILLEMSEN heeft dezelfde opmerkingen als de Heer Platzbeecker.
Daarnaast vraagt hij zich af of het geen aanbeveling verdient ook de economisch gebondenen
aan een bepaalde tijd te binden.
De Heer VAN YPEREN pleit er voor een aparte voorwaarde op te nemen ten
behoeve van de spijt-optanten.
Wethouder VERKOOIJEN antwoordt dat het woord volwaardig inderdaad in beide
punten 2 en 4 vermeld had kunnen worden; dit zal dan ook worden gekorrigeerd. Degene
die vanuit de gemeente een particuliere huurwoning heeft betrokken wordt aangemerkt
als autochtoon en komt na 3 jaar in aanmerking voor zowel oouwgrond als een premiekoop
woning of een huu-woning. Onder punt '4 wordt verstaan degene die van buiten de gemeente
Nieuw-Ginneken hier een woning heeft gehuurd, die wordt aangemerkt als allochtoon en
verkrijgt pas na 5 jaar iezelfde rechten als de autochtone huurders. De wethouder concludeert
dat de Heer Platzbeecker met die termijn van 5 jaar moeite heeft.
De Heer PLATZBEECKER beaamt dat dit zeer juist is en door zijn fraktie als
een vorm van discriminatie wordt aangevoeld. Hij vraagt zich dan ook af of de situatie
op de bouwmarkt en de consequenties daarvan voor de realisering van het plan De Bunder
geen aanleiding vormen deze voorwaarde aan te passen.