ding tot de bestaande gebouwenoppervlakte van 900 m2. Spreker blijft dan ook van mening
dat bouwvergunning verleend moet worden.
De Heer VAN GESTEL verklaart er geen moeite mee te hebben zijn standpunt
te wijzigen; zijn fraktievoorzitter zal het standpunt van het C.D.A. nader toelichten.
Wel heeft hij nog moeite met de vraag wanneer iemand ophoudt agrariër te zijn. Er zullen
in de toekomst steeds meer agrariërs komen met een bijbaan om aan voldoende inkomen
te komen. Waar de grens tussen hoofdberoep en neveninkomsten ligt is volgens hem niet
in het bestemmingsplan geregeld.
De Heer VAN DUN herinnert er aan dat het hier een bedrijf betreft dat in 1962
is begonnen, een bestaand bedrijfdus. Inderdaad staat er in het nieuwe bestemmingsplan
dat men volwaardig agrariër moet zijn. Hij meent evenals de Heer Van Gestel dat het
nog maar de vraag is hoelang agrariërs hun beroep zullen kunnen blijven uitoefenen.
Ook de Heer PLATZBEECKER is van mening dat er op dit moment reeds een
heleboel agrariërs zijn die als volwaardig agrariër worden aangemerkt maar daarnaast een
stuk inkomen verwerven uit aktiviteiten die buiten hun agrarisch beroep liggen. Al die
mensen zouden dan niet meer als agrariër beschouwd mogen worden.
De toelichting op het bestemmingsplan Buitengebied moet volgens de VOORZITTER
zodanig geïnterpreteerd worden dat een volwaardig inkomen om normaal van te leven uit
het bedrijf geput moet worden. Dat betekent in ieder geval dat dat ten naaste bij een
dagtaak met zich meebrengt. De VOORZITTER kan zich goed voorstellen dat een aantal
boeren er iets bij doet maar hier wordt de zaak omgekeerd, hier worden door een full
time ambtenaar daarnaast agrarische aktiviteiten ontwikkeld waarbij het niet relevant
is of het een oud bedrijf is. De persoon van de Heer Van Bergeijk staat niet ter discussie,
wat hij daar doet is hem van harte gegund, het gaat echter om een stuk beleid en de conse
quenties. daarvan en het feit dat het om een in wezen onnozel afdak handelt doet daar
niets aan af.
De Heer PAULUSSEN bedoelt met onnozel de verhouding tot de totale bebouwing
die er al staat, n.l. 2%.
De VOORZITTER zegt dat dit niet principiëei geredeneerd is.
De Heer PAULUSSEN geeft dit toe maar wilde het toch even opmerken.
De VOORZITTER vindt dat je daarmee niet vooruitkomt, er zal voor de toekomst
een beleid gevormd moeten worden. De Heer Paulussen moet toch weten ais voorzitter
van de beroepscommissie dat er talloze verzoeken op basis van dit beleid in het buitengebied
zijn afgewezen. Hoe zullen bijv. diegenen aan de Bolbergseweg, de Eikbergseweg en aan
Klein Wolfslaar redeneren die het afgelopen jaar om soortgelijke redenen een bouwvergunning
is geweigerd. Daarom is het college bij nader inzien tot de conclusie gekomen dat dit de
enig juiste beslissing is in de lijn van het beleid zoals dat door het college en de Raad
in het bestemmingsplan Buitengebied is opgebouwd. Het is inderdaad een probleem om
vast te stellen wanneer iemand ophoudt agrariër te zijn als hij door economische omstandig
heden zijn boerenbedrijf ziet uithollen. Het probleem van de Heren Van Gestel en Van
Dun is anders dan hier waar precies aan de andere kant wordt begonnen. Het college advi
seert daarom heel nadrukkelijk het in het bestemmingsplan geformuleerde beleid staande
te houden.
De Heer PAULUSSEN vraagt om uitleg wat verstaan moet worden onder zelfstan
dige bedrijfsuitoefening danwel in enige samenwerkingsvorm. Misschien kan een eigenaar
als agrariër worden aangemerkt als hij zijn bedrijf verpacht.
De VOORZITTER zegt dat in dat geval niet de eigenaar maar de pachter getoetst
wordt op zijn volwaardig agrariër zijn op basis van het bestemmingsplan. Dat geeft een
heel nieuwe situatie en het is mogelijk dat dan wel een bouwvergunning verleend moet
worden voor hetzelfde terrein.
De Heer PLATZBEECKER vindt dat de voorzitter met verve het standpunt van
het college heeft verdedigd; toch is hij niet helemaal overtuigd en blijft een aantal vraagte
kens en een onbevredigd gevoel overhouden.
De Heer BEEREPOOT stelt dat alle argumenten die nu aan de orde zijn geweest
ook m de C.D.A.-fraktie uiivoerig de revue hebben gepasseerd. Het college heeft dan ook
volstrekt gelijk wanneer het stelt dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan Buiten
gebied een fundamenteel besluit is genomen met betrekking tot het beleid in de komende
jaren voor dat buitengebied.
Wat dat betreft kan het wel eens pijn doen ais je daar moeilijk van af kunt wijken. De
C.D.A.-fraktie heeft besloten akkoord te' gaan met het voorstel van het college met als
belangrijkste argument dat nu akkoord gaan met dit bouwplan de weg zou openen voor
allerlei andere plannen.
De Heer PAULUSSEN is bij nader inzien ook tot de overtuiging gekomen dat