De Heer VAN DUN is ter plaatse zeer goed bekend en verklaart volledig te
kunnen instemmen met hetgeen de voorzitter van de beroepscommissie heeft gesteld.
Ook de Heer PLATZBEECKER sluit zich aan bij hetgeen de voorzitter van de
beroepscommissie heeft gezegd.
De VOORZITTER zet uiteen waarom het college de procedure wel begonnen
is maa- deze niet voltooid heeft. Zoals de Heer Paulussen al gezegd heeft is de Heer Van
Bergeijk begonnen als agrariër, maar hij heeft omstandigheden gekend waardoor hij daarmee
moest ophouden en nu is hij ambtenaar geworden, dat is een feitelijk gegeven. De Heer
Van Bergeijk is ambtenaar en ontplooit agrarische aktiviteiten, zoals zovelen 's-avonds
hier in Nieuw-Ginneken. Hij is echter geen agrariër in de zin van het bestemmingsplan
Buitengebied waar staat dat iemand pas als agrariër wordt aangemerkt wanneer hij een
volwaa-dig agrarisch bedrijf uitoefent. De Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen
heeft positief geadviseerd maar de motieven zijn het college niet geheel duidelijk vooral
gelet op de bepalingen van het bestemmingsplan. Overigens blijft het een advies en dragen
Burgemeester en Wethouders en in 'aatste instantie de Raad de beleidsverantwoordelijkheid.
Een advies kan door het college naast zich neergelegd worden, wat hier voor de eerste
keer gebeurt; overigens heeft het college alle vertrouwen in de handelwijze van de adviescom
missie. Het is inderdaad zo dat het college in het advies van de commissie vaak een onder
steuning vindt om een aan/rage af te wijzen; dat is nu niet het geval geweest. De vraag
is dan waarom heeft het college na het advies ook de art. 19 procedure op gang gebracht.
Het antwoord daarop is dat het college inderdaad de indruk heeft gehad dat de agrarische
aktiviteit voldoende was om op basis daarvan ren bouwvergunning te kunnen verlenen.
De commissie voor de Beroep- en bezwaarschriften vindt dat hier geen sprake is van het
oprichten van nieuwe gebouwen maar van het uitbreiden van bestaande gebouwen. Het
college acht dit echter niet relevant want zowel nieuwbouw als uitbreiden van dit soort
zaken in het buitengebied is strijdig met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan staat
strijdige gebouwen toe tot 50 m2, maar hier is een veelheid van 50 m2 aan de orde. Tijdens
de procedure is het college zich er van bewust geworden dat toegeven hier volkomen in
strijd zou zijn met het door burgemeester en wethouders en de Raad uitgestippelde beleid
zoals dat is vastgelegd in het bestemmingsplan Buitengebied. Beter ten halve gekeerd dan
ten hele gedwaald is de norm van het college. Het feit dat het college de art. 19 procedure
gestart is brengt nog geen recht mee voor de aanvrager. Uiteindelijk is het besluit van
het college of het besluit van de Raad dat rechten geeft. Als dit zou worden toegestaan,
in strijd met het beleid, dan zou dat een ramp betekenen omdat dan een vergunning wordt
verleend aan een niet-agrariër en daarvan zijn er zeer velen in het buitengebied. Het zou
voorts betekenen dat men elke andere burger die agrarische aktiviteiten uitoefent, ook
uitbreidingskansen moet geven.
Het college kan legio voorbeelden geven van gevallen in het buitengebied die geweigerd
moesten worden wegens strijd met het bestemmingsplan. Wa": iemand aanwezig heeft op
een perceel dat mag verbouwd worden, dat mag verplaatst worden, dat mag vernieuwd
worden, dat valt allemaal binnen het beleid van het college en de Raad. Maar uitbreiding
naar inhoud is niet toegestaan. Bovendien heeft de Heer Van Bergeijk ruimte in gebouwen
op zijn perceel die hij voor dit doel kan gebruiken. Als hij het daar ter plaatse op zijn
perceel niet wil hebben laat hij dan een gedeelte van dat gebouw afbreken en voor diezelfde
inhoud elders op zijn perceel een gebouw oprichten. Het college heeft deze moge! jkheden
aan hem voorgelegd maar moet wel de spelregels handhaven die zijn neergelegd in het
bestemmingsplan /anwege de consequenties die d.t neebrengt voor de toekomst.
De Heer PAULUSSEN vraagt zich nog af wat bedoeld wordt met een volwaardig
agrarisch bedrijf. Een bedrijf kan groot zijn, kan klein zijn, kan niettemin volwaardig zijn.
Of je dat intensief doet of extensief.
De VOORZITTER zegt dat dit heel concreet in het bestemmingsplan staat.
De Heer PAULUSSEN is van mening dat een agrarisch bedrijf een agrarisch
bedrijf is of dat niet is. Er wordt een agrarische aktiviteit uitgeoefend of het wordt er
niet uitgeoefend. Hij meent dat het niet van belang is of het er door de berokkene zelf
wordt uitgeoefend danwei in samenwerking met een huurder, pachter, een vennoot, een
compagnon of wat dan ook.
De VOORZITTER wijst er up dat dat nogal wat mogelijkheden opent voor stroman
nen om woningen te laten uitbreiden.
De Heer PAULUSSEN attendeert hierop omdat het ook voor toekomstige gévalle.,
van belang zou kunnen zijn. Daarnaast is het zo dat de Heer Van Bergeijk voor ongeveer
l/3e van zijn inkomen afhankelijk is van de aktiviteiten die hij daar op het agrarische
vlak uitoefent. De bouwaanvraag betreft in wezen een onnozel afdak 'aan 191/2 m2 in verhou-