-4-
De Heer WILLEMSEN blijft van mening dat het een vreemde manier is om
een brief aan de Raad op deze manier te behandelen. Er is in verschillende ronden
over gesproken alsof het de behandeling van een raadsvoorstel betreft. Omdat het
college voorstelt dit stuk voor kennisgeving aan te nemen vraagt hij wat de verdere
mogelijkheden van de Raad in deze zijn.
De VOORZITTER antwoordt daarop dat het de Raad is die bepaalt wat er
verder zal gebeuren} het reglement van orde geeft daartoe de mogelijkheden aan.
Wanneer er een initiatief uit de Raad komt dan zal dit gesteund moeten worden. Het
standpunt van het college is duidelijk maar uiteindelijk is de Raad baas.
De Heer WILLEMSEN stelt dat hij het, net als de heer Beerepoot, een
goede zaak zou vinden wanneer dit nog eens opnieuw aan de orde zou komen in de commis
sie Ruimtelijke Ordening.
Namens het college stelt de VOORZITTER er geen probleem mee te hebben
deze materie nog eens te bespreken in de commissie Ruimtelijke Ordening. Daarmee
kan worden tegemoet gekomen aan de wensen uit de Raad maar het college houdt eraan
vast dit punt voor kennisgeving aan te nemen.
De Heer BEEREPOOT stemt in met het voorstel van de heer Willemsen.
De Heer PEGEL vraagt meer duidelijkheid op dit punt. Is het de bedoeling
dit soort zaken in hun algemeenheid nog eens te bespreken in de commissie Ruimtelijke
Ordening of wil men spreken over het specifieke geval van de heer Van Gestel. In
het laatste geval wil hij voorkomen dat er valse verwachtingen worden gewekt bij
de heer Van Gestel.
De VOORZITTER is van mening dat dit een juiste opstelling is, er mogen
geen verwachtingen gewekt worden bij de heer Van Gestel; die zaak wordt voor kennis
geving aangenomen. In de commissie Ruimtelijke Ordening wordt opnieuw aan de orde
gesteld de niet-agrarische aktiviteiten in het buitengebied in hun algemeenheid.
De Heer VAN YPEREN kan zich verenigen met de opstelling van het college
en de heer Pegel. Hij betreurt het echter dat er in dit soort gevallen geen alternatief
kan worden geboden middels gronden op een industrieterrein. Het zou mogelijk moeten
zijn deze mensen niet alleen grond aan te bieden maar tevens van advies te dienen
bij het aanvragen van verschillende subsidiemogelijkheden.
De VOORZITTER herinnert er in dit verband aan dat nog onlangs door de
Raad werd besloten een industrieterrein te verkopen aan een niet Nieuwginnekens
bedrijf. Bovendien bestaat er nog de gelegenheid naast dit bedrijf grond te kopen.
Vier tot vijf jaar lang heeft de gemeente daar grond in eigendom gehad zonder dat
daar ooit vraag naar is geweest. Het is overigens zeer de vraag of het bedrijf van
Van Gestel wel op het huidige vestigingspunt weg wil. Nu het bestemmingsplan Bedrijven
terrein De Bunder door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd wil het college zo snel
mogelijk grond in eigendom verkrijgen om in voorkomende gevallen alternatieven te
kunnen aanbieden.
De Heer VAN YPEREN is van mening dat de door de Voorzitter bedoelde
gronden niet bestemd waren voor dit soort bedrijven.
De VOORZITTER antwoordt daarop dat voor dit terrein een bestemmings
wijziging is doorgevoerd en dat had ook in een ander geval gekund.
Met de toezegging van het college dat deze kwestie in zijn algemeenheid
in de commissie Ruimtelijke Ordening aan orde zal worden gesteld wordt punt m. van
de ingekomen stukken voor kennisgeving aangenomen.
Bij punt n. van de ingekomen stukken vraagt de Heer PAULUSSEN wat het
college verstaat onder "openbare bestemming" en waarom de brief van de heer Van
Alphen, welke gericht is aan de Raad, niet als bezwaarschrift is behandeld.
De Heer ROPS vraagt of het niet mogelijk is uit zuiver menselijke over
wegingen aan de heer Van Alphen en mevrouw Jansen tegemoet te komen omdat de gemeente
zelf in 1969 of 1970 de fout heeft gemaakt door enkele vierkante meters van de grond
van deze mensen te betegelen zonder daarvan het eigendom te verwerven. De overdracht
daarvan had destijds om niet of voor het symbolische bedrag van 1,moeten plaats
vinden; dan hadden heer Van Alphen en mevrouw Jansen geen recht van spreken gehad.
In dit geval is echter aan drie andere bewoners in de direkte omgeving wel uitbetaald
waardoor dit prachtige fietspad toch een vies staartje heeft gekregen.
Ook de Heer VAN DER WESTERLAKEN is van mening dat door allerlei misverstan
den deze zaak een ongelukkig verloop heeft gehad en pleit er daarom voor, ook gezien