-3-
waarin deze weg al dan niet zal worden opgenomen. Daarin ligt dan weer het begin
van een mogelijkheid om te komen tot een aanwijzing aan de gemeente Breda.
Hierna worden alle op bij dit agendapunt vermelde stukken voor kennis
geving aangenomen.
Agendapunt 3: VOORSTEL TOT VASTSTELLING VAN DE 53e ALGEMENE REGULARISATIEWIJZIGING
VAN DE BEGROTING 1984.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten zoals op
de agenda is voorgesteld.
Agendapunt 4: VOORSTEL TOT WIJZIGING VAN ARTIKEL 4.13.1 VAN DE SUBSIDIEVERORDENING
NIEUW-GINNEKEN 1979, INZAKE DE SUBSIDIERING VAN DE IN NIEUW-GINNEKEN WERKZAME
INSTELLINGEN TOT INSTANDHOUDING VAN PEUTERSPEELZALEN.
De heer ROPS vraagt zich af of door subsidiëring op loonkosten het peuter-
speelzaalwerk automatisch tot een basisvoorziening is geworden, hetgeen niet
de bedoeling was.
Mevr. BOGMANS heeft in het verleden meerdere malen aangedrongen op een
nieuwe opzet van de verordening op het peuterspeelzaalwerkZij vindt het daarom
een goede zaak dat er nu mogelijkheden worden geschapen om de peuterspeelzalen
op een gezondere financiële basis te laten draaien. Gezien tegen de achtergrond
van de financiële problemen welke er bestonden bij de peuterspeelzalen vraagt
zij zich af of de begroting en rekening over 1984 van de peuterspeelzalen een
exploitatie-tekort aangeven en wat daarmee gebeurt.
De heer PLATZBEECKER verklaart dat zijn fraktie van mening is dat het
peuterspeelzaalwerk in hoofdzaak op vrijwillige basis moet geschieden en hij
sluit zich daarom aan bij de vraag van de heer Rops.
De heer VAN DER WESTERLAKEN vraagt op welk tijdstip deze verordening ingaat;
is dat de datum van vaststelling danwel met terugwerkende kracht tot een 1 januari
1 985.
De heer TEUNISSEN kan instemmen met het voorstel maar hij vraagt zich
af of de verordening wel is aangepast zoals in de commissie Welzijn besproken.
In zijn beantwoording gaat WETHOUDER VAN GILS allereerst in op deze
laatste vraag. Hij doet daarom staande de vergadering het voorstel de tekst
van de verordening als volgt te wijzigen. Artikel 3 lid d moet worden gelezen:
"Het aantal peuters per groep dat op een zelfde tijdstip van de peuterspeelzaal
gebruik maakt is als regel minimaal 20. Burgemeester en wethouders kunnen toe
stemming verlenen om van deze regel af te wijken". Artikel 3 lid e wordt gelezen
als volgt: "Een groep van 20 peuters wordt begeleid door maximaal 2 gesalarieerde
functionarissen, eventueel aangevuld door vrijwilligers. Voor een groep die
met minder peuters draait wordt een evenredige personeelsbezetting gehanteerd.
Als peildatum voor de berekening van de gesalarieerde functionarissen wordt
genomen 1 januari van het subsidie-jaar"Wanneer een groep met 19 peuters
wil opstarten zal dat bij het college geen weerstand ondervinden; het ligt echter
anders wanneer met halve groepen gestart gaat worden. In het laatste geval zal
er overleg met het college moeten komen. Uit het feit dat op loonkosten wordt
gesubsidieerd mag niet worden afgeleid dat het peuterspeelzaalwerk daardoor
een basisvoorziening is geworden zoals bijvoorbeeld het onderwijs. Het aantal
vrijwilligers en de ouderbijdrage van ongeveer 500,per jaar geven reeds
aan dat dit niet het geval is. Subsidiëring betekent echter wel een zekere er
kenning van het werk; het peuterspeelzaalwerk verdient dit ook. Op de eventuele
exploitatie-tekorten over 1984 wordt de oude erordening toegepast. De nieuwe
verordening treedt in werking op 1 januari 1985. De peuterspeelzaal Ulvenhout
heeft in de achter ons liggende periode een aantal compensatie-betalingen ont
vangen voor vervolgschade welke is ontstaan na het afbranden van de Pekhoeveschuur.