moeten worden. Wanneer mocht blijken dat de hele omgeving ter plaatse tegen
deze uitbreiding is dan is het nu de vraag of bedoelde uitbreiding haalbaar isDesondank
wil het college deze procedure toch in gang zetten om daarmede te waarborgen
dat er door het college in alle objectiviteit gehandeld is. Dit voorstel is
niet in de commissie Ruimtelijke Ordening gebracht omdat het college van mening
is dat het hier een zodanig klein postzegelplannetje betreft dat het te onbe
duidend is om de commissie Ruimtelijke Ordening behandeld te worden.
De heer ROPS vraagt wat de bedoeling van de heer Kooien is, uitbreiding
van een dierenartsenpraktijk danwel vestiging van een dierenartsenkliniek,
hetgeen een groot verschil uitmaakt. Wanneer er sprake is van een dierenartsen
kliniek vinden er ook overnachtingen plaats. De motieven welke aanvrage aangeeft
zijn voor spreker onvoldoende.
De VOORZITTER antwoordt dat het college de overtuiging heeft dat er
op legale wijze uitbreiding gegeven zal worden aan een bestaande dierenartsen
praktijk middels het aanbouwen van een apotheek, een behandelruimte, een wacht
ruimte, een medicijnkelder en een kantoor. Ook de Koninklijke Nederlandse Maat
schappij voor Dierengeneeskunde heeft daarover een positief advies uitgebracht.
Een en ander is met betrokkene besproken en deze is bereid een civielrechtelijk
boetebeding te aanvaarden ter voorkoming dat er een andere bestemming aan
de nu op te richten ruimte zou worden toegekend zoals bv. om er te wonen.
De heer VAN YPEREN is van mening dat de nu gevoerde discussie het bewijs
levert dat dit onderwerp beter in de commissie Ruimtelijke Ordening behandeld
had kunnen worden.
Voor de heer PLATZBEECKER maakt het weinig verschil uit welke ondernemer
zich wil vestigen, of dit nu een dierenartsenpraktijk is, een aannemer of een
constructiebedrijf. Toch is het betoog van het college goed onderbouwd en hij
legt zich er daarom bij neer. Desalniettemin blijft er bij hem een gevoel van
onbehagen bestaan en hij zal dan ook zeker in de commissie A.J.Z. op de prin
cipiële kant van dit voorstel terugkomen.
De VOORZITTER merkt op dat het college met dit voorstel niet anders
doet dan toepassing geven aan een verordening van de gemeenteraad.
De heer PLATZBEECKER antwoordt dat dit correct is maar dat neemt niet
weg dat een dierenartsenpraktijk voor hem net zo goed een onderneming is als
een aannemerij of een constructiebedrijf. Daardoor ontstaat naar zijn mening
wel een verschil in benadering tussen verschillende ondernemers.
De VOORZITTER antwoordt dat er binnen de commissie Ruimtelijke Ordening
voldoende gelegenheid is om over het bestemmingsplan buitengebied in zijn geheel
te brainstormen. Met het voorliggend voorstel wordt door het college niet anders
dan op een zorgvuldige manier toepassing gegeven aan het eigen bestemmingsplan
Buitengebied.
De heer WILLEMSEN verklaart dat zijn fraktie destijds van mening was
dat vestiging van de heer Graaumans toegestaan had kunnen worden en zij is
die mening nog steeds toegedaan. Met de heer Platzbeecker blijft hij vraagtekens
zetten achter de verschillen in benadering. Daarnaast is hij van mening dat
in het overhavig geval sprake is van agrarische bebouwing met woondoeleinden
A in het buitengebied en niet zoals het college stelt van kernrandzonegebied
De VOORZITTER bevestigt dat het college zijn argumenten heeft ontleend
aan de kernrandzones zoals die rond Bavel en Ulvenhout liggen omdat het van
mening is dat zich hier een soortgelijke situatie voordoet ten aanzien van
de buurtschap Cauwelaer. Daarnaast moet worden gesteld dat de aanvraag een
bestaande praktijk betreft die bovendien verwant is aan de agrarische bestemmingen
in een kernrandzone; dit tezamen rechtvaardigt het voorstel tot medewerking
aan dit verzoek.
De heer WILLEMSEN vraagt waarom het college die relatie tot de kernrand
zones heeft gelegd, is deze ingegeven vanwege de situatie of in zijn algemeenheid.