gemeente nieuw-ginneken
yRaadsvergadering
22 januari 1985
Agenda Nr15
Klass. Nr.: -1.777.811.2
Onderwerp
Voorstel tot het vaststellen van een inspraak
verordening
Ulvenhout, 1 5 januari 1985.
Aan de Raad,
Inleiding
Op 1 januari jlis in werking getreden de Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing
(W.S.D.V.). Dit betekent dat de stadsvernieuwing (hieronder valt ook
dorpsvernieuwing) in belangrijke mate nu is gedecentraliseerd. Immers:
het systeem waarbij het rijk uiteindelijk bepaalt in welke gemeenten
in welke mate op welke wijze en tegen welke kosten stadsvernieuwing tot
stand komt, is vervallen.
Aangezien gemeenten de meeste kennis hebben van plaatselijke omstandig
heden kunnen zij het best verantwoordelijk worden gesteld voor het stads
vernieuwingsbeleid, aldus de achterliggende gedachte.
Het geld van een groot aantal regelingen van ministeries
die bij stadsvernieuwing zijn betrokken wordt gestort in een gemeentelijk
resp. provinciaal stadsvernieuwingsfonds. Grote gemeenten krijgen recht
streeks geld; kleinere Nieuw-Ginnekenvia de provincie.
De financiële middelen voor de verbetering van huurwoningen en voor de
nieuwbouw van woningen worden niet naar die fondsen overgeheveld. Hierbij
is gekozen voor een andere vorm van decentralisatie (bekend als decentrali
satie van de volkshuisvesting) volgens een systeem van planning en program
mering. Dit systeem leidt onder meer tot een grotere eenheid van het
algemene huurbeleid, dat weer relaties heeft met het algemene inkomens
beleid. Beide vormen van decentralisatie leiden echter naar hetzelfde
doel: meer beleidsvrijheid voor de gemeenten.
De W.S.D.V. kent behalve de decentralisatie nog twee belangrijke uitgangs
punten:
A. het vereenvoudigen van procedures en instrumenten. Het decentralistische
en doelmatige karakter van de wet houdt op zichzelf reeds vereenvoudi
ging van procedures en instrumenten in. Ook de gemeentelijke procedures
en instrumenten voor de stadsvernieuwing moeten zo doeltreffend en
verantwoord mogelijk zijn;
B. stadsvernieuwing moet worden gezien als onderdeel van de stadsinrichting
als geheel. Dit brengt mee dat de stadsvernieuwing moet plaatsvinden
in het kader van het ruimtelijk beleid, onder de werking van de Wet
op de Ruimtelijke Ordening.
Het spreekt voor zich dat deze drie uitgangspunten onderling een duidelijke
samenhang hebben.