-16- De heer VAN HARTEN gaat in op het verzoek van het college om op detailvragen in een later stadium te mogen reageren. Hij vraagt zich in dat verband af of het niet gewenst is meer ruimte te laten tussen de algemene beschouwingen in eerste ronde en de beantwoording door het college. Dat biedt het voordeel dat de afzonderlijke frakties wat meer gelegenheid hebben zich te beraden op de door de andere frakties geleverde bijdrage en biedt tevens het college de gelegenheid zich nog beter te prepareren op de door de verschillende frakties gestelde vragen. Een en ander zou enerzijds de discussie kunnen ver levendigen en anderzijds de druk wat kunnen wegnemen. Daarna wordt door hem ingegaan op een aantal door het college gemaakte opmerkingen. Op de eerste plaats is door hem goede nota genomen van de opvatting van het college ten aanzien van de door hen bepleite inter pretatievrijheid van raadsbesluiten. Met het college is zijn fraktie van oordeel dat voor een goed dagelijks bestuur enige beleidsruimte nodig is om te kunnen anticiperen op wensen en verlangens vanuit de samenleving. Deze gewenste interpretatieruimte kan enigszins gestuurd worden door het aanbieden van meerdere alternatieven en door het inhoud geven aan de algemene regels zoals die bedoeld worden in de nieuwe gemeentewet. Zijn fraktie wenst deze suggesties nader te bespreken in de eerstkomende vergadering van de commissie A.J.Z. Wanneer het college enerzijds beleidsruimte vraagt dan zou daar van de kant van de Raad iets van toetsing tegenover mogen liggen. De Raad zou de mogelijkheid moeten hebben om in een concreet geval en onder bepaalde omstandigheden als zijn oordeel te kunnen uitspreken dat het college in redelijkheid niet tot een bepaalde beslissing had kunnen komen. Deze toetsingsvrij heid zou complementair moeten gelden naast de door het college gewenste beleidsruimte. Met het college is hij van mening dat de werkelijkheid veel meer gevarieerd is dan ooit in regels omvat zal kunnen worden. Vervolgens is gesproken over de verrekening van kosten en baten met de gemeente Breda. Het C.D.A. is van mening dat de wapen spreuk van de gemeente Nieuw-Ginneken:"Ik geef en blijf gaaf", niet zo ver mag gaan dat alle reserves van deze gemeente uitgedeeld zouden worden aan Breda. Er dient dan ook een goed onderscheid gemaakt te worden tussen een aantal heel essentiële voorzieningen waarvan vanuit Nieuw-Ginneken in de richting Breda gebruik wordt gemaakt en voorzie ningen waarvoor door de gemeente Nieuw-Ginneken in financiële zin niet wordt bijgedragen. Het komt zijn fraktie in dat verband zinnig voor dat er dan ook enige invloed op het ter plaatse gevoerde beleid uitgeoefend kan worden. Het doet zijn fraktie dan ook genoegen te mogen vernemen dat er tussen de randgemeenten van Breda goede contacten zijn welke er mogelijk toe zouden kunnen leiden dat er een vertegenwoordiger van die randgemeenten zitting neemt in de Bestuurscommissie Sociale Werkvoor ziening van de gemeente Breda. In dat verband zal er enige invloed op het beleid denkbaar zijn. Een heel andere kant van het verhaal is het leveren van bijdragen aan voorzieningen als N.A.C., de Schouwburg enzovoort. Het C.D.A. heeft er geen behoefte aan aan deze bovenregio nale voorzieningen bij te dragen. Wanneer overigens gesproken wordt over het leveren van een financiële bijdrage aan de gemeente Breda dan zal daaraan eerst een grondige analyse vooraf moeten gaan. Is het feit dat buurgemeente Breda in de rode cijfers zit gelegen in de exploitatie van een aantal bovengeraeentelijke voorzieningen of is dit te wijten aan bestuurlijke miscalculaties in het verleden?

Raadsnotulen en jaarverslagen

Nieuw-Ginneken - Notulen en bijlagen van de gemeenteraad | 1986 | | pagina 471