5. Als een onroerend goed als bedoeld in het derde lid wordt in ieder
geval aangemerkt het onroerende goed dat naar zijn specifieke aard en
inrichting is bestemd om te worden gebruik ten behoeve van:
a. de openbare dienst door organen, instellingen en diensten van
publiekrechtelijke rechtspersonen;
b. de opwekking, de produktie, het transport of de distributie van
energie en energiedragers, alsmede de winning, het transport of de
distributie van water;
c. de zuivering van riool- en ander afvalwater;
d. de winning van delfstoffen;
e. het geven van onderwijs;
f. de verzorging van zieken, gebrekkigen of bejaarden.
6. Bij de toepassing van het bepaalde in de voorgaande leden, blijft
buiten aanmerking de waarde van tot het onroerende goed behorende,
daaraan al dan niet aard- of nagelvast verbonden werktuigen, welke
verwijderd kunnen worden met behoud van hun waarde als zodanig en niet
op zich zelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.
7. Bij de toepassing van het bepaalde in de voorgaande leden wordt met
betrekking tot het onroerende goed dat tot woning dient en deel
uitmaakt van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (Stb.63) aan
gewezen landgoedde waarde bepaald met inachtneming van een veronder
stelde verplichting om dat goed gedurende een tijdvak van 25 jaren als
zodanig in stand te houden en geen opgaand hout te vellen anders dan
volgens de regelen van normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk
is.
8. Bij de toepassing van het bepaalde in de voorgaande leden blijft
buiten aanmerking de waardeverhogende invloed van de bouw, daaronder
begrepen verbouwing of verbetering, van een onroerend goed, zolang die
bouw nog niet is voltooid of geen voltooiingsverklaring is afgegeven,
dan wel zolang dat onroerende goed nog niet gereed is gekomen voor
feitelijk gebruik overeenkomstig de bestemming die met de bouw wordt
beoogd
9. Indien met betrekking tot een onroerend goed een gebouwd eigendom
geheel wordt verbouwd, gepaard gaande met gedeeltelijke afbraak en met
herbouw, een en ander van een zodanige omvang dat naar maatschappe
lijke opvatting met die verbouwing de stichting van een geheel nieuw
of een nagenoeg geheel nieuw gebouwd eigendom wordt beoogd, wordt voor
de duur van de verbouwing de waarde van dat gebouwde eigendom buiten
aanmerking gelaten.
10. Indien de bouw, verbouwing of verbetering zover is gevorderd dat
een gedeelte daarvan gereed is gekomen voor feitelijk gebruik overeen
komstig de bestemming, is het bepaalde in het achtste onderscheiden
lijk negende lid met betrekking tot dat gedeelte niet van toepassing.
Artikel 4 Vaststelling waarde
1De waarde in het economische verkeer is die op 1 januari 1986 en
vervolgens die op een tijdstip dat telkens 5 jaren later valt. Deze
waarde vindt toepassing voor elk belastingjaar vallende in een tijdvak