-5-
b. ongebouwde eigendommen welke deel uitmaken van de op de voet van de
Natuurschoonwet 1928 (Stb. 63) aangewezen landgoederen, met
uitzondering van aanhorigheden van gebouwde eigendommen;
c. natuurterreinen, waaronder begrepen duinen, heidevelden, zandver
stuivingen, moerassen en plassen, welke door rechtspersonen met
volledige rechtsbevoegdheid, die zich uitsluitend of nagenoeg uit
sluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, worden
beheerd
d. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per
rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
e. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd
door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen;
f. onroerende goederen die zijn bestemd voor de zuivering van riool-
en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instel
lingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;
g. een gebouwd eigendom voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit
ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde
cultuurgrond;
h. onroerende goederen, die feitelijk wordén gebruikt als pastorie
indien het genot krachtens zakelijk recht daarvan toekomt aan een
kerkgenootschap of ander genootschap als in onderdeel a bedoeld;
i. onroerende goederen, die in hoofdzaak worden gebruikt voor de
publieke dienst van de gemeente;
j. straatmeubilairwaaronder worden begrepen alle zodanige gebouwde
eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten
gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het
verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten,
verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken,
abri's, hekken en palen;
k. ongebouwde eigendommen, niet zijnde de ondergrond of een aanhorig-
heid van een gebouwd eigendom, voor zover die ongebouwde eigen
dommen geen gebouwde aanhorigheden kennen;
1. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria met hun gebouwde en
ongebouwde aanhorigheden.
2. De vrijstelling met betrekking tot de in het eerste lid, onderdeel
a, bedoelde gebouwde eigendommen met hun aanhorigheden en gedeelten
van zodanige eigendommen, voor zover die eigendommen dienen als
woning, alsmede met betrekking tot de in onderdeel h van dat lid
bedoelde eigendommen, geldt niet voor de gebruikersbelasting. Evenmin
geldt de vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel i van het
eerste lid bedoelde onroerende goederen voor de zakelijk-gerechtigden-
belasting voor zover de gemeente daarvan niet het genot heeft
krachtens zakelijk recht.
Artikel 8 Wijze van belastingheffing
De belastingen worden geheven bij wege van aanslag.