- 7 -
Artikel 17
Een beslissing tot toekenning van een uitkering wordt in het nadeel van
de belanghebbende slechts dan met terugwerkende kracht gewijzigd:
a. indien de uitkering door toedoen van de belanghebbende ten onrechte of
tot een te hoog bedrag is toegekend;
b. indien de wijziging haar grond vindt in de omstandigheid, dat de
belanghebbende na de toekenning van de uitkering over dezelfde periode
inkomsten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen a tot en met f,
en artikel 9, eerste en tweede lid, heeft genoten.
Artikel 18
Indien aan een belanghebbende een uitkering ingevolge deze verordening
wordt toegekend over een tijdvak, waarover krachtens de Algemene
Bijstandswet (Stb. 1963, 284) reeds bijstand in de noodzakelijke kosten van
het bestaan is verleend, zijn burgemeester en wethouders bevoegd deze
uitkering over dat tijdvak te verrekenen met het bedrag van de hem
verleende bijstand dan wel de uitkering tot het bedrag van deze bijstand
zonder diens machtiging uit te betalen aan het gemeentebestuur, dat de
bijstand verleende.
Toekenning loonsuppletie
Artikel 19
Regels, gesteld op grond van artikel 25 van de Invoeringswet
stelselherziening sociale zekerheid (Stb. 1986, 567) zijn van
overeenkomstige toepassing ten aanzien van de belanghebbende in de zin van
deze verordening.
Verlenging uitkeringsduur
Artikel 20
1. De belanghebbende, wiens recht op uitkering eindigt wegens het aflopen
van de uitkeringsterraijn, bedoeld in artikel 11, onderdeel d, en die op de
laatste dag van die termijn 50 jaar of ouder, doch jonger dan 60 jaar is,
behoudt vanaf die dag recht op uitkering overeenkomstig dit artikel.
2. De uitkering bedraagt:
a. voor de ongehuwde, alsmede de gehuwde duurzaam gescheiden levende,
belanghebbende 70%, van het in artikel 8, eerste lid, bedoelde maandbedrag
van het minimumloon, vermeerderd met de daar bedoelde vakantiebijslag;
b. voor de gehuwde, niet duurzaam gescheiden levende, belanghebbende het
maandbedrag van dat minimumloon en die vakantiebijslag.
3. De ingevolge het tweede lid berekende uitkering bedraagt ten hoogste het
bedrag van de bezoldiging.
4. Indien een recht op uitkering als bedoeld in het eerste lid is
geëindigd, doch vervolgens de omstandigheden die tot dat eindigen hebben
geleid of zouden hebben geleid, hebben opgehouden te bestaan, zonder dat
een nieuw recht op grond van een van de overige artikelen van deze
verordening is ontstaan, herleeft het eerstbedoelde recht.
5. De bepalingen van de overige artikelen van deze verordening zijn, voor
zoveel nodig, van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan in dit
artikel niet is afgeweken.