Tot slot stelt de VOORZITTER de scheidende burgemeester, Drs. M.J.H. VAN DE VEN
in de gelegenheid te antwoorden.
"Dames en heren, het is gewoon jammer dat ik nou moet beginnen want
die laatste spreker, dat kan ik niet verbeteren. Jef het was fenominaalmaar ik
kom er direkt nog even op terug.
Laat ik beginnen met te zeggen dat mijn oren tuiten en dat is niet goed, hoog
stens voor een oorarts en het wordt tijd dat daar wat aan gebeurt. Ik ben blij
dat ik leden van het College van B. en W. van Etten-Leur hier aanwezig zie. Ik
moet ze zeggen, het is echt niet allemaal waar wat hier gezegd is. We moeten een
beetje gas terugnemen. Ik denk dat dat maar goed is ook, een beetje met twee
benen op de grond, dat is nooit weg.
Ik sta hier wel met gemengde gevoelens. Laat ik dat maar gewoon zo zeggen. Aan
de ene kant natuurlijk toch het genoegen voor ons tweeën en voor ons gezin van
de benoeming in Etten-Leur, wij gaan daar met heel veel plezier naar toe, met
volle overtuiging. We hopen ook dat we daar op precies dezelfde manier als hier
in Nieuw-Ginneken zullen kunnen leven en wonen. Het is echt fijn om nu nog een
keer naar een andere gemeente te kunnen, dat aan de ene kant. Aan de andere kant
weten en beseffen we dat we hier heel veel moois achterlaten. Een periode van 13
jaar, waarin we met heel veel plezier gewoond, gewerkt en geleefd hebben. Dat is
de andere kant. We hebben er zelf vol overtuiging voor gekozen dus dat betekent
dat we dat zelf moeten verwerken en in balans brengen. Dat gaat best, natuurlijk
gaat dat, waarom zou het niet gaan.
Tegelijkertijd een ereblijk van de Raad en van vele anderen via de erepenning
aan mijn vrouw en het ere-burgerschap aan mij. Ik moet zeggen: dat voelt vreemd
aan. Ik heb 13 jaar lang nogal wat ereblijken mogen uitreiken, met heel veel
plezier, want dat doe je tegenover mensen die het verdienen. Dat waren konin
klijke onderscheidingen, verzetsherdenkingskruizengemeentepenningen, gemeente
wapens in keramiek en in glas en lood en daarnaast hele vele malen dat je iemand
kon toespreken. Op dit moment zijn wij ontvangers van wat dan erkentelijkheid
heet. Ik wil toch tegelijkertijd hierin een stuk realisme naar voren brengen om
dat ik moet zeggen dat dit alles niet mogelijk was dankzij heel veel anderen.
Daar wil ik het nu eigenlijk over gaan hebben. Niemand werkt alleen. We werken
allemaal samen en als we bij dat werk enig resultaat zouden bereiken of bereikt
hebben dan is dat het resultaat van velen en niet het resultaat of de verdienste
van 1 of enkelen.
Dan wil ik het in de eerste plaats hebben over de Raad van Nieuw-Ginneken. Ik
denk, en ik overdrijf daar absoluut niet, dat heel wat gemeenten jaloers mogen
zijn op een Raad zoals die van Nieuw-Ginneken. Veelkleurig, 7 partijen; dat is
niet mijn verdienste en ook niet mijn tekort geweest, daar kan ik niets aan
doen. Daar heb ik het inderdaad overgelaten aan de politiek en dat hoort ook
zo. Veelkleurig dat palet en toch een Raad van niveau met een stijl en vooral
een grote bereidheid om samen te werken, om samen beslissingen te nemen. Niet
alleen deze Raad, maar ook de drie voorafgaande aan deze zittingsperiode; der
tien jaar. Ik kwam op het moment dat in 1971* de nieuwe Raad aantrad; het is de
vierde zittingsperiode waarin u Raad hier in die dertien jaar als Raad functio
neert en dat betekent even zo vele raadsleden in deze Raad. Het was aangenaam
voor mij om voorzitter te mogen zijn van de Raad van Nieuw-Ginneken. Niet alleen
vanwege de persoonlijke verhoudingen. Die werden steeds persoonlijker, dat was
aangenaam, dat was plezierig, dat was goed. Dat betekende ook een stuk collegia
liteit, een stuk verstandhouding tussen ons allen, maar ook en vooral omdat er
binnen de Raad van Nieuw-Ginneken nooit op de man, op de vrouw, werd gespeeld.
Noch in politieke zin, noch in gewone collegiale zin. De sfeer die daardoor hier
in die Raad heerste, was een plezierige.
Ik denk dat dat een goede basis was voor goede besluitvorming.
-9-