-ij-
is voorgesteld.
4. VOORSTEL TOT VASTSTELLING VAN:
- 31e WIJZIGING ALGEMEEN AMBTENAREN REGLEMENT;
- 6e WIJZIGING WACHTGELDVERORDENING;
- 10e WIJZIGING UITKERINGSVERORDENING;
- 2e WIJZIGING VAN DE VERORDENING, REGELENDE HET TOEKENNEN VAN EEN
TEGEMOETKOMING IN BOVENMATIGE ZIEKTEKOSTEN AAN ENKELE GROEPEN VAN
I.Z.A.- DEELNEMERS.
De heer VAN HULST vraagt of het juist is dat als gevolg van deze
maatregelen een jonge ambtenaar, wanneer hij 25 jaar wordt, er in salaris netto
op achteruit zal gaan.
De heer H. VAN GILS vraagt of deze wijzigingen een specifiek Nieuw-
Ginnkense, dan wel een landelijke aangelegenheid zijn.
Mevrouw BOGMANS stelt dat deze wijzigingen vooral zijn ingegeven
door een wijziging van de Wet Algemeen Burgerlijke pensioenen, welke niet ge
baseerd schijnen te zijn op een verbetering van de pensioenenwetgeving, maar
meer schijnen ingegeven te zijn door een bezuinigingsbeleid. Ondanks de voora]
nadelige invloeden van deze wijzigingen kan zij daarmede toch instemmen, omdat
zij zich ervan bewust is dat deze wijzigingen aan de gemeente worden opgelegd.
De VOORZITTER antwoordt dat deze nieuwe methodiek erop is gericht om
nieuw intredende personeelsleden eerst op een later tijdstip tot volle pensioen
aanspraken te doen komen. Het betreft hier een aantal landelijk ingevoerde maat
regelen waarover op centraal niveau overeenstemming met de bonden is bereikt,
maar die in hun effekt worden ingegeven door het door de regering gevoerde be
zuinigingsbeleid.
De heer VAN HULST signaleert dat voor jeugdige ambtenaren onder de
25 jaar een soort ongevallenverzekering zal gaan gelden waarvoor de premie 1%
bedraagt, de pensioenpremie voor een 25-jarige zal zo'n 7% bedragen en daarin
schuilt een netto achteruitgang in salaris.
Wethouder VAN GILS wijst erop dat het effekt van deze premieverho
ging enigszins wordt ingeperkt door het feit dat pensioenpremies fiscaal aftrek
baar zijn. Daarnaast is het in het algemeen zo dat 25-jarigen nog een aantal
periodieke salarisverhogingen tegemoet mogen zien.
Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming besloten zoals op de agenda
voorgesteld.
5. VOORSTEL OM:
A. IN TE STEMMEN MET DE NOTA KWIJTSCHELDING VAN GEMEENTELIJKE BELASTINGEN;
B. TOT DELEGATIE VAN DE BEVOEGDHEID ALS BEDOELD IN ARTIKEL 17 DER INVORDE-
RINGSWET.
De heer POSTHUMA stelt dat door zijn fractie het leeuwendeel van
deze nota wordt onderschreven. Hoe er ook gedacht wordt over het door het rijk
gevoerde inkomenbeleidéén ding staat vast en dat is dat de laagstbetaalden
de afgelopen jaren veel hebben ingeleverd. Zijn fraktie is daarom van mening dat
kwijtschelding van reinigingsrechten in voorkomende gevallen voor de volle hon
derd procent benut moet worden. Om die reden heeft zijn fractie een amendement
ingediend; naar de schriftelijke toelichting daarbij wordt door hem verwezen.
Wethouder VAN GILS gaat in op die toelichting. Daarin wordt geschre
ven dat het college van mening zou zijn dat in het minimum-inkomen ruimte aan
wezig is voor gemeentelijke belastingen. In feite is dat ook zo. Gezien de zeer
bescheiden mate waarin kwijtschelding voorkomt, heeft het college geen bezwaar
tegen overname van het amendement. In de commissie Financiën is al toegezegd