-12-
de aanneemsom stelposten opgenomen. Het betreft hier bovendien werkzaamheden
die door het bouwbedrijf worden uitbesteed aan onderaannemers. Deze onderaan
nemers zijn niet bij de aanneming betrokken geweest.
De VOORZITTER stelt vast dat het verkeerde zuinigheid van het col
lege is geweest geen post "onvoorzien" in het krediet op te nemen; de nu ge
voerde discussie had dan achterwege kunnen blijven. De extra kosten die ge
maakt zijn, zijn op zichzelf normale kosten. Ondanks deze wat vervelende na
sleep van de uitbreiding van het sportcomplex Jeugdland wordt de raad uitge
nodigd op 28 maart 1987 aanwezig te zijn bij de feestelijke opening.
Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming besloten zoals door het
college is voorgesteld.
17. VOORSTEL TOT VASTSTELLING VAN DE KAMPEERVERORDENING.
De heer VAN HARTEN stelt dat de beantwoording van de eerste vraag,
zoals die bij de eerdere behandeling van dit voorstel door hem werd gesteld,
bevredigend is. De tweede vraag betrof het aanscherpen van de bedrijfsmatige
uitoefening van het agrarisch bedrijf door vergunninghouders. Hij vraagt het
college nieuwe aanvragen te willen toetsen op de toevoeging zoals die door de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten wordt voorgesteld. De redenering van het
college dit achterwege te laten, spreekt hem niet erg aan.Ook het ontbreken
van een kampeerplaatsenplan wordt door hem gesignaleerd.
De VOORZITTER stelt dat de feitelijke toetsing van aanvragen door
het college zijn rechtsgrond moet vinden in de verordening, hetgeen betekent
dat bij een gewijzigde tekst de verordening opnieuw ter visie moet liggen.
Datgene wat het college als beleid voorstaat, wordt weergegeven in de voorlig
gende tekst.
In dit verband wijst wethouder ROPS erop dat vijf van de zes exploi
tanten van de huidige kampeerboerderijen hun hoofdinkomen niet hebben in de
landbouw.
Het voorstel van de heer VAN HARTEN wordt juist ingegeven vanuit
een visie waarin voorkomen moet worden dat iedere hobbyboer een kampeerboer
derij kan gaan exploiteren. Dit kan, zeker bij het ontbreken van een kampeer
plaatsenplan, leiden tot wildgroei. Hantering daartoe van de voorschriften in
het bestemmingsplan wordt door hem in twijfel getrokken, juist de kampeerver-
ordening biedt die mogelijkheden. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten
geeft ook aan dat het hoofdinkomen van de aanvrager moet liggen in het agra
risch bedrijf. Bestaande rechten zouden dan overgangsrechtelijk beschermd
kunnen worden.
Achtereenvolgens verklaren de heren H. VAN GILS, VAN YPEREN, WILLEMSEN, VAN
DER WESTERLAKEN, PAULUSSEN en mevrouw BOGMANS dat zij kunnen instemmen met het
voorstel van het college.
Door de heer VAN GESTEL wordt geattendeerd op de verstrekkende
gevolgen van dit besluit, iedereen kan nu een kampeerboerderij beginnen, wat
zeker geen bescherming van het landelijk gebied inhoudt.
De VOORZITTER antwoordt dat ook het college zal waken voor wild
groei. Wanneer die tendens zich mocht voordoen, dan is het college bereid
die ontwikkeling in te perken in de zin zoals dat door het C.D.A. wordt
voorgesteld. Een evaluatie kan over 1 a 2 jaar plaatsvinden. De intentie van
het college wordt door de VOORZIITER geschetst aan de hand van een voorbeeld
waarin een agrariër om medische redenen zijn bedrijf moest beëindigen en die
in de exploitatie van een kampeerboerderij een alternatieve inkomstenbron
heeft gevonden.
Deze toezegging is voor de heer VAN HARTEN en zijn fractie vol
doende om voorshands met het voorstel van het college in te stemmen.
Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming besloten zoals op de
agenda voorgesteld.