Paragraaf 2. Financieel - administratieve bepalingen voor instellingen
die een instandhoudingssubsidie ontvangen
Artikel 20
1. Bij liquidatie dient het batig saldo tot maximaal het gemeentesub-
sidie over de laatste vijf jaar van de liquidatierekening, onder
goedkeuring van Burgemeester en Wethouders een bestemming te krij
gen die zoveel mogelijk overeenkomt met het doel en de werkzaamhe
den van de instelling. De instelling neemt een bepaling van deze
strekking op in de statuten, alsmede de voorziening dat wijziging
van die bepaling tot vijf jaar na het beëindigen van de subsidië
ring goedkeuring van Burgemeester en Wethouders behoeft.
2. De vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing bij (voorgeno
men) verkoop of bestemmingswijziging van de eigendommen, die mede
met subsidie zijn verkregen of in stand gehouden.
Artikel 21
Burgemeester en Wethouders kunnen aan de subsidie het voorschrift ver
binden dat de instelling voldoende moet zijn verzekerd tegen
wettelijke aansprakelijkheid en dat de roerende en onroerende zaken
van de instelling voldoende zijn verzekerd tegen brandschade of andere
door hen aangegeven risico's.
Artikel 22
De instelling brengt door haar ontvangen erfstellingen, legaten,
schenkingen en dergelijke ten bate van de exploitatie van de
instelling, tenzij ze uitdrukkelijk voor kapitaalvorming of
fondsvorming zijn bestemd.
Artikel 23
1. Het vormen van fondsen of reserven met gemeentelijk subsidie en het
beschikken over deze fondsen of reserven is toegestaan mits Burge
meester en Wethouders daar goedkeuring aan hebben verleend.
2. Burgemeester en Wethouders kunnen voorschriften verbinden aan hun
besluit tot goedkeuring.
Paragraaf 3. Overige bepalingen voor instellingen die een instandhou
dingssubsidie ontvangen
Artikel 21
1. De instelling voert de activiteiten uit overeenkomstig het werkplan
indien en voor zover dat als grondslag voor de subsidiëring is aan
vaard
2. Afwijking van dit werkplan behoeft goedkeuring van Burgemeester en
Wethouders
3. Burgemeester en Wethouders besluiten niet tot gehele of gedeelte
lijke onthouding van goedkeuring voordat zij de instelling in de
gelegenheid hebben gesteld door hen te worden gehoord.