Vanaf 1 januari 1992 dienen de gemeenten zich ter zake te richten naar
de Woonwagenwet en het op dat moment van kracht zijnde Woonwagenplan
van de Provincie. In welke mate de uitvoering van het spreidingsplan
daadwerkelijk nog een vervolg zal krijgen is afhankelijk van diverse
ontwikkelingen en factoren. Hierbij moet worden gedacht aan onder
andere
- de demografische ontwikkeling van de doelgroep in het rechtsgebied
en de onderscheiden gemeenten
- het verloop van het decentralisatie-proces buiten het rechtsgebied
van het Woonwagenschap Breda
- de regelgeving met betrekking tot de mobiliteit van de doelgroep;
- de aandacht voor de onderhavige zorgtaak binnen de gemeenten.
Opgemerkt wordt dat binnen het rechtgebied van het Woonwagenschap
Breda reeds enkele jaren een beeld te zien is van een min of meer sta
biel blijvend aantal gezinnen, met een lichte trend in neerwaartse
richting. Een ontwikkeling welke met name kan worden toegeschreven aan
de nog altijd aanhoudende verhuisbeweging van woonwagen naar woning.
Opheffing Samenwerkingsverband.
De twee jaar die nog te gaan zijn vooraleer het samenwerkingsverband
"Woonwagenschap Breda" per 1 januari 1992 zal worden ontbonden, zal
voor de volgende zaken worden benut:
- afronding eerste fase van het spreidingsplan;
- overdracht van bevoegdheden en taken aan de gemeenten;
- opheffing van het samenwerkingsverband.
Vanaf september 1989 is een door het Algemeen Bestuur in het leven ge
roepen commissie met haar werkzaamheden gestart ter voorbereiding op
deze opheffing.
Deze commissie zal over de volgende zaken rapporteren:
- de overdracht van de standplaatsvoorzieningen aan de onderscheiden
gemeenten en de financiële afwikkeling hiervan;
- de afwikkeling van de vaste geldleningen welke door de gemeenschap
pelijke regeling zijn gesloten;
- intergemeentelijke coördinatie op onderdelen van beleid na opheffing
van het samenwerkingsverband;
- de personeelszorg in relatie tot de opheffing;
- de overdracht van taken en bevoegheden in zijn algemeenheid.
In oktober a.s. zal het definitieve rapport ter bespreking en voorlo
pige vaststelling aan het Algemeen Bestuur worden voorgelegd.
Verder is een ambtelijke werkgroep doende voorbereidingen te trefffen
om de woonwagenweizijnstaken over te dragen aan de onderscheiden ge
meenten
Aan het slot van onderdeel 3 past de opmerking dat de bijkomende werk
zaamheden in het kader van deze opheffing een extra belasting betekent
voor de huidige medewerkers van het Woonwagenschap. Het dagelijks be
stuur vraagt om begrip bij het inroepen van externe ondersteuning.